Rede van
mr.PH.C.M.van Campen
Algemeen directeur
ALGEMENE VERGADERING 1969
HET COÖPERATIEVE KREDIET IN DE BRANDING
De financieel-economische situatie
Indien men de gang van zaken in onze land
bouwkredietorganisatie aan de hand van de
jaarstukken nader wil toelichten, kan dat niet
los van de sociaal-economische situatie in ons
land geschieden. Daarover heeft de president
van de Nederlandsche Bank onlangs zijn licht
doen schijnen in het jaarverslag van deze in
stelling over 1968. Er schijnen mensen en
groepen te zijn, die zich daaraan geërgerd
hebben. Ik behoor daar niet toe. In dit jaar
verslag is, naar het mij voorkomt, een glas
heldere, maar ook keiharde analyse gegeven.
Kort en goed komt deze hierop neer dat wij,
indien alle economische partners - overheid
en bedrijfsleven, allemaal - het maar een heel
klein beetje kalmer aan zouden doen, op korte
termijn goeddeels verlost zouden kunnen wor
den van de afschuwelijke prijs- en rentestij
ging, die kenmerkend is voor de inflatoire ont
wikkeling waarin wij ons bevinden.
Iets minder geneigdheid bij de ondernemer om
in zijn prijsbeleid eruit te halen wat erin zit
zou de eerste voorwaarde zijn. Daarbij moet
worden vastgesteld, dat de BTW op een aller
ongelukkigst moment is ingevoerd, namelijk
toen de conjunctuurverflauwing al weer had
plaats gemaakt voor een nieuwe hausse. In
zulk een ontwikkeling geeft de invoering van
een nieuw omzetbelastingstelsel aan de onder
nemers de kans om bij het vaststellen van
nieuwe prijzen, inclusief BTW, naar boven af
te ronden. Hadden wij de BTW kunnen invoe
ren per 1 januari 1968, tegelijk met Duitsland
en in een geheel andere conjunctuurfase, dan
zou bij ons ongetwijfeld evenals in ons buur
land de afronding in de prijsvaststelling naar
beneden hebben plaatsgevonden. Nu hebben
wij de trekken thuis gekregen van het al te lang
tegenstribbelen tegen hetgeen binnen het ka
der van de EEG onvermijdelijk was, te weten
het invoeren van de BTW. Wij moeten ons niet
zo zeer beklagen over de BTW als wel over
het te laat invoeren daarvan. 'Had ik maar'
komt echter altijd te laat.
232