EN ONROEREND GOED HOE ZIT DAT NU PRECIES? BTW Tijdens de behandeling van het wetsontwerp voor de BTW werd door de kamerleden her haaldelijk opgemerkt dat de bepalingen be treffende het onroerend goed het ingewikkeld ste waren van het gehele ontwerp. De be windslieden waren het toen met deze mening niet eens. Uit het grote aantal vragen, dat over dit onderwerp gerezen is na de inwerkingtre ding van de BTW per 1 januari, blijkt echter wel dat deze materie zeker niet gemakkelijk is. Hoe was de oude situatie? Bij de wet op de omzetbelasting van 1954 was de levering van onroerend goed vrijgesteld van omzetbelasting. In opdracht gebouwd on roerend goed was bij oplevering belast met 3,6 procent omzetbelasting over de aanneem- som, met dien verstande dat over geprefabri ceerde onderdelen als kozijnen 5 procent moest worden voldaan. De belasting moest door de aannemer worden afgedragen. Werd een onroerend object door een bouwonderne mer voor eigen rekening gebouwd en bij ge reedkomen verkocht, dan was deze vrijge steld van omzetbelasting. Wel moest hij 5 pro cent registratierecht betalen. In dit systeem bestond een zekere concurrentievervalsing, omdat de aannemer ongeveer 1,4 procent voordeliger uit was dan de bouwondernemer. Deze omzetbelastingwet bepaalde ook dat alle latere leveringen van onroerend goed vrijge steld waren van omzetbelasting, ofschoon er wel registratierecht betaald moest worden. Ook de verhuur van onroerend goed was van omzetbelasting vrijgesteld. De huidige situatie In de nieuwe wet Omzetbelasting 1968 (BTW) wordt het leveren van goederen als een be lastbaar feit aangemerkt en in die zin belast met 12 procent belasting over de toegevoegde waarde. Er zijn echter een aantal uitzonderin gen in de wet opgenomen. Tijdens de behan deling zijn door de bouwwereld pogingen on dernomen om tot een speciaal tarief van 8 pro cent voor de bouwnijverheid te komen, dit in verband met de druk op de bouwprijzen en de huren. Deze pogingen zijn echter op niets uitgelopen. Men gaat in het nieuwe systeem van de grond regel uit dat, wanneer over een onroerend goed omzetbelasting is betaald die niet kan worden afgetrokken, er geen registratierecht meer verschuldigd is. Op deze manier probeert 128

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 34