en daar
Conjunctuur afbetalingsbeschikking 1969
Naast het beperken van de investeringsaftrek
en het aan banden leggen van het consumptief
krediet, probeert de regering ook de bestedin
gen in de consumptieve sector af te remmen
door het verhogen van de kasstortingen voor
afbetalingstransacties die betrekking hebben
op een aantal duurzame consumptiegoederen.
Het wettelijk verplichte minimumpercentage is
met ingang van 21 januari 1969 verhoogd van
20 procent tot 25 procent. De lijst van goede
ren, die de verhoging aangaat, is praktisch
hetzelfde als die van de conjunctuur afbeta
lingsbeschikking 1964, met uitzondering van
scooters, motorrijwielen en kleding. De omzet
ontwikkeling van deze sectoren is zodanig dat
de maatregelen hiervoor niet zullen gelden. De
maximum-duur van de afbetalingstransactie is
voor de in de lijst opgenomen goederen be
perkt tot 18 maanden, uitgezonderd auto's,
bromfietsen, rijwielen en losse hulpmotoren
voor rijwielen, waarvoor een maximum-duur
van 24 maanden geldt. De beschikking is ook
van toepassing op huurovereenkomsten van
meer dan zes maanden die op de bedoelde
goederen betrekking hebben. Deze voorschrif
ten gelden niet voor afbetalingstransacties be
neden 250 gulden.
Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds
voor de Landbouw
Om bij bedrijfsbeëindiging in aanmerking te
kunnen komen voor een vergoeding uit het
Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de
Landbouw geldt een maximum-inkomens-
grens, die per 1 december 1968 is verhoogd
van 10.000 tot 12.500 gulden. Voor het vaststel
len van de grootte van dit inkomen gaat men
uit van de laatste drie definitieve aanslagen
van de inkomstenbelasting. Het fiscaal zuiver
inkomen mag over deze drie jaren niet meer
dan gemiddeld 12.500 gulden hebben bedra
gen.
Tot verhoging van de inkomensgrens is men
overgegaan in verband met het feit dat in het
fiscaal zuiver inkomen ook uitkeringen met
een sociaal karakter, bijvoorbeeld de kinder
bijslag, begrepen kunnen zijn. Deze wil men
echter niet laten meetellen als het erom gaat,
te bepalen of het inkomen van de aanvrager
boven de gestelde grens ligt. Om nu te vermij
den dat men het inkomen zou moeten ontleden