weest. Van Mander beschrijft roerend het ein
de van de meesters: Twee daghen eer hy
starf, was hy lustigh om noch eens de Hemel-
sche locht, oft den Hemel, des Heeren werck
te sien, waerom zijn dienstmaegt hem buyten
heeft ghebracht voor de leste reys, en is den
tweeden dagh daer nae overleden, Anno 1533,
oudt wesende maer 39 Jaer'. Lucas' dochter
Marijtje erft, in overeenstemming met zijn tes
tament, de hele nalatenschap, die ongeveer
zeshonderd Karolusgulden bedroeg.
Zijn werken
Als kind van negen jaar schijnt Lucas al
verdienstelijke werken te hebben afgeleverd.
Wij weten in ieder geval, dat hij als twaalf
jarige een schilderstuk, een St. Hubertus,
maakte, dat zo in de smaak viel van de edele
heer van Lookhorst dat hij de jongen even
veel goudguldens gaf als deze jaren telde.
Vooral als graveur verwierf de Leidenaar be
kendheid. Hij had het geluk al vroeg in aanra
king te komen met de prenten van Albrecht
Dürer, die op de jonge Lucas een diepe en blij
vende indruk maakten. De techniek van het
graveren schijnt hij geleerd te hebben van ie
mand die harnassen met sterk water etste;
ook zou hij een tijdje onderricht hebben geno
ten van een goudsmid. Hoe dan ook, zijn pren
ten getuigen niet alleen van een uitstekende
graveertechniek, maar ook van een grote op
merkingsgave. Hij hanteerde de burijn (gra
veerijzer) met overleg; al wat zich in zijn werk
in de verte verliest, is heel fijn gesneden, zo
dat de afdruk een vager wordende achter
grond laat zien. Als zestienjarige maakte Lucas
de grote Ecce Homo; het grootste blad dat in
de eerste helft van de zestiende eeuw in Hol
land gegraveerd werd. Zijn meest monumen
tale schepping is wel het schilderij 'Het Laatste
Oordeel' uit 1526, een triptiek (drieluik) be
stemd voor de Leidse Lakenhal. Hoewel vele
prominente vorsten, onder wie keizer Rudolph,
die een groot verzamelaar was van de werken
van Lucas, hoge bedragen boden voor dit
schilderstuk, heeft 'Het Laatste Oordeel' Lei
den niet verlaten.
De voorstelling
Het werk van Lucas van Leyden is van grote
betekenis geweest voor de ontwikkeling van
het genrestuk. Het paneel 'De Kaartspelers'
laat een moment uit het dagelijkse leven van
een rijke groep mensen zien, zonder dat er
enig verband is met een godsdienstig onder
werp, wat in het begin van de zestiende eeuw
nog revolutionair was. De personen op het
schilderij ontbreekt het weliswaar nog aan de
levendigheid die de schilderijen van de kleu
rige gezelschappen in de zeventiende eeuw zo
aantrekkelijk maken. In dit schilderstuk rekent
Lucas af met de strakke compositiewetten van
zijn tijd. De mensen staan er vrij ongedwongen
op. Van de een is maar een deel van het ge
zicht te zien, van de ander alleen het achter
hoofd, waardoor een zekere levendigheid en
spanning wordt opgeroepen. Wat vooral opvalt
is de bonte afwisseling van de kledij. Het lijkt
wel of Lucas diverse modes door elkaar heeft
geschilderd. Dat is heel goed mogelijk, hoewel
het begin van de zestiende eeuw bekend staat
om zijn bonte verscheidenheid van kleder
drachten. Een Veneziaan uit die tijd schreef, dat
een hofcavalier 25 tot 30 pakken van verschil
lende snit moest bezitten; de etiquette ver
plichtte hem elke dag in een ander pak te ver
schijnen. Wel is van Lucas bekend dat hij een
73