dat meer dan 50 procent van het totale fiscale inkomen uit het bedrijf afkomstig moet zijn, dan houdt men een grote groep potentiële aan vragers over. Blijkbaar zien vele ondernemers in het zelfstandig-zijn nog steeds een compen satie voor het relatief lage inkomen. Een slech te gezondheid was de belangrijkste beweeg reden om hulp te vragen; dit gold voor 43 pro cent van de aanvragers. Ongeveer 36 procent noemde de financiële toestand als motief ofwel de te hoge kosten en het ontbreken van toe komstmogelijkheden. Voor 31 procent was de hoge leeftijd een reden om beëindigingshulp aan te vragen terwijl 11 procent teveel concur rentie ondervond van diverse collega's in de buurt of van grote winkelbedrijven en super markten. De aanvragers blijken de bedrijfsbeëindigings regeling vooral te zien als een soort ouder- doms- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het rapport constateert dat de huidige regeling vooral door het lage bedrag weinig aantrek kingskracht uitoefent op ondernemers jonger dan 55 jaar, waardoor het doel van de regeling, namelijk de structuurverbetering van het mid den- en kleinbedrijf, niet of onvoldoende wordt bereikt. Een groot aantal ondernemers, vooral rond de 65 blijven doorwerken; zij zien de op brengsten uit hun bedrijfje als een welkome aanvulling op hun AOW-uitkering. Een nadere bezinning op de middelen om de structuurver betering in het midden- en kleinbedrijf te be vorderen is zeker op zijn plaats; wellicht zou den in dit verband ook de sociale aspecten van de uitkeringsregeling kunnen worden bestu deerd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 15