dukten zeer beperkt waren. Wij mogen dan ook stellen, dat het probleem van de wereld goederenhandel nog steeds om een fundamen tele aanpak vraagt, temeer daar de exportont vangsten voor de onderontwikkelde landen voor ongeveer 85 procent bestaan uit de op brengsten van landbouwprodukten. Het is voor de arme landen van levensbelang dat zo snel mogelijk maatregelen worden getroffen om een redelijk en stabiel prijsniveau voor hun produkten te waarborgen. Omdat elk produkt zijn eigen karakteristiek heeft wat marktom standigheden, toename van het verbruik en prijsschommelingen betreft, is het noodzake lijk dat deze regelingen per produkt worden getroffen. Naar de te nemen maatregelen zijn de bedoel de goederen in te delen in een drietal groepen. In de eerste plaats zijn er de goederen die al leen in ontwikkelingslanden worden voortge bracht en geen concurrentie ondervinden van vervangingsmiddelen. De voornaamste pro dukten in deze groep zijn koffie, thee, cacao, bananen en tin. Voor koffie en tin bestaan overeenkomsten, die echter niet effectief wer ken. Uitgezonderd voor bananen zouden voor deze produkten buffervoorraden gevormd moeten worden waardoor prijsschommelingen zullen verminderen en de prijsniveaus verbe terd kunnen worden. Vaak ontbreken echter de financieringsmiddelen om dergelijke voorraden aan te leggen. De tweede groep betreft de pro dukten die moeten concurreren met vervan gingsmiddelen zoals bijvoorbeeld rubber. Voor de producenten daarvan zit er niet veel meer op dan de produktie zodanig te rationaliseren dat zij concurrerend kunnen optreden. Toch zou men ook hier internationale regelingen, met name produktieverdelingen, tot stand kun nen brengen, die een overbruggingskarakter zouden moeten hebben. De derde groep wordt gevormd door de goederen en produkten die zowel in ontwikkelde als onderontwikkelde ge bieden voortgebracht worden zoals suiker, tar we en in zekere zin ook zuivelprodukten. Voor suiker is er al een dergelijke regeling, evenals trouwens voor tarwe waarbij men on der andere werkt met minimumprijzen voor een vrije wereldmarkt. Toch wordt bij de totstand koming van dergelijke overeenkomsten tel kens weer duidelijk, dat vele geïndustrialiseer de landen, waaronder de Verenigde Staten en de EEG, het 'Unctad-manifest' zeer ruim inter preteren, zo zij al in de geest van dit manifest handelen. Uitgerekend voor deze produkten zou het vergemakkelijken van de toegang tot de markt van de rijke landen grote mogelijk heden bieden. De praktijk is echter, dat juist voor deze produkten beperkingen als tarieven, quotum-regelingen, accijnzen enzovoort be staan. T oekomstverw achtingen Na al deze matige resultaten kan men zich af vragen hoe de toekomstverwachtingen voor deze materie liggen. De mentaliteit ten aanzien van ontwikkelingshulp is zich in de ontwikkel de wereld, met name in West-Europa, grondig aan het wijzigen. Anderzijds zal het mondig worden van de onderontwikkelde wereld der gelijke overeenkomsten zonder meer eisen. Hoe liggen echter de kansen dat er inderdaad iets zal gebeuren? Voor zover het aan de EEG ligt hoeft men niet pessimistisch te zijn voor de toekomst. Naarmate de EEG immers naar een hechtere eenheid groeit, zullen haar mogelijk heden om ontwikkelingshulp te verstrekken, 670

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 52