hield de BNG zich echter het recht voor, het bedrag van de lening te verhogen tot maximaal 150 miljoen gulden. Van dit recht heeft de emit- tent slechts ten dele gebruik gemaakt. De BNG maakte bekend dat het bedrag van de lening verhoogd werd tot 140 miljoen gulden, terwijl zij tevens meedeelde, dat op de toewijzingen een reductie zou worden toegepast. Aan de ene kant duidt het bedrag van de lening op een matig succes, terwijl de reductie op de toewij zingen toch op een zeker welslagen wijst. Met inbegrip van deze laatste obligatielening wist de BNG op deze wijze in totaal 640 miljoen gul den uit de markt te halen. Van deze vijf emissies werden er twee uitge geven tegen een rente van 6% procent en de overige tegen 61/2 procent. De berekende ren dementen ten tijde van de emissies kwa men, achtereenvolgens uit op 6,62, 6,60, 6,78, 6,78 en 6,67 procent. Al deze leningen werden telkens goed ontvangen, waaruit valt af te lei den dat de rendementen telkens 'in de prik' la gen. Het verloop van de bovengenoemde cij fers laat ons zien, dat in de loop van 1968 de kapitaalmarkt iets krapper werd om in augus tus op een rustpunt te belanden. Daarna ten deerde de markt geleidelijk weer naar ruimer. Het rendement van de laatste lening geeft de indruk dat het peil van het begin van 1968 weer bereikt is. Spaarbriefleningen BNG Behalve met de genoemde obligatie-emissie kwam de BNG even later ook nog met de aankondiging van twee spaarbriefleningen, waarvan de verkoop op 10 december zou be ginnen. De ene lening zou op 12 juni 1975 - on geveer 61/2 jaar na aankoop - aflosbaar zijn te gen 150 procent, nummer twee van de serie pas ruim 8 jaar na afgifte - op 27 februari 1980 - tegen 200 procent. Op 31 januari zou de in schrijvingstermijn sluiten, hoewel de mogelijk heid om deze te verlengen werd opengelaten. De uitgiften zouden maximaal 25 respectieve lijk 50 miljoen gulden belopen, ofschoon deze bedragen eventueel verhoogd zouden kunnen worden. De BNG behield zich daarmee alle rechten voor om - afhankelijk van het succes - tot een maximale uitgifte te komen. Uit de vo rige emissies van rentespaarbriefleningen is wel gebleken, dat er een grote belangstelling voor dit soort beleggingen bestaat. De vierde staatslening in 1968 Op de valreep, op 29 november, maakte de mi nister van Financiën zijn voornemen bekend om over te gaan tot de uitgifte van een 61/2 pro cents staatslening. Het reeds enigszins inge burgerde 'tendersysteem' werd ook bij deze emissie toegepast, wat betekende, dat de koers dus niet van te voren werd bepaald, maar, af hankelijk van de inschrijvingen, pas achteraf. De inschrijvers dienden namelijk zelf de koers aan te geven waarvoor zij bereid waren aan de lening deel te nemen. Bepaald werd wel, dat de koers niet beneden de 99 procent zou mogen komen. Aan de hand van deze inschrijvingen zou de minister dan de koers vaststellen en naar aanleiding daarvan de toewijzingen doen. Om de koersvorming zo weinig mogelijk te be ïnvloeden, behield de staat zich vrijheid voor in het bepalen van de grootte van de lening, die zou kunnen variëren van 225 tot 275 mil joen gulden. De inschrijving stond op 12 december open. De storting behoefde pas op 7 januari van het 663

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 45