gen brood in de Zeeuwse daalder. De Holland
se munt te Dordrecht deed om principiële re
denen niet mee aan de algemene geldverslech-
tering. De Staten van Holland, die na de Fran
se inval en na de negenjarige oorlog met Span
je weer tijd voor iets anders kregen, maakten
een begin met een nieuwe reeks statenmunten
om het hoofd te bieden aan de grote hoeveel
heden minderwaardig geld. De nieuwe staten
munten bevatten stukken van drie, twee, één
en van een halve gulden; eerst met als beel
tenis de Hollandse leeuw en sinds 1681 met de
Nimpha Belgica, de Nederlandse maagd.
Door zijn machtige positie in de unie kreeg Hol
land de 'ongehoorzame' gewesten wel klein,
vooral door de stempeling van minderwaardige
munten met 'HOL', waarover wij in ons artikel
over de gulden in het juninummer reeds heb
ben gesproken. Dit voorbeeld vond navolging
in de gewesten die evenals Holland niet door
minderwaardig geld overstroomd wensten te
worden. Wonder boven wonder ontsnapten de
daalders aan deze 'munt'kiop'.
Als tegemoetkoming aan Friesland en Zeeland
bleef de daalder in de reeks statenmunten
voor de vorm gehandhaafd, maar in werkelijk
heid zijn van de Zeeuwse en Friese daalders
niet meer dan enkele proeven geslagen. De
daalder van dertig stuivers werd sinds 1693
niet meer vervaardigd, wel bleef de aanduiding
daalder voor anderhalve gulden tot heden in
het spraakgebruik bewaard.
De Utrechtse munt
De opkomst van Amsterdam als havenstad van
formaat, bracht de Utrechtse munt, die daar
vele connecties had, een belangrijk overwicht
op de andere munthuizen. In het midden van de
achttiende eeuw verdwenen veel muntwerk
plaatsen tengevolge van hun onderlinge con
currentie. Tijdens de Franse bezetting en het
daaropvolgende Franse koninkrijk Holland
werd in 1807 bij koninklijk besluit alleen
Utrecht als koninklijke munt gehandhaafd. De
andere munthuizen werden opgeheven. De
Fransen reorganiseerden het muntwezen hier
te lande met de gulden als basis. Tevens voer
de men hier, in aansluiting op het Franse sys
teem, principieel de dubbele standaard in; er
werden zowel zilveren guldens en rijksdaal
ders als gouden munten van tien en twintig
gulden geslagen. Vooral de rijksdaalders - of
vijftig sous-stukken - met de kop en het wapen
van koning Lodewijk Napoleon I waren alge
meen gangbaar.
Het koninkrijk der Nederlanden
Na de bevrijding van de Fransen kwam in 1816
een nieuwe regeling tot stand met als basis de
gulden. De Nederlandse maagd moest plaats
maken voor de beeltenis van Willem I. Ook
werd het decimale stelsel toegepast: de gul
den werd verdeeld in honderd centen. Onder
Willem II werd de zilveren driegulden, die Wil
lem I had laten slaan, vervangen door de beter
bij het decimale stelsel passende rijksdaalder
van tweeëneenhalve gulden, overeenkomend
met vijftig stuivers, zoals onder Lodewijk Na
poleon.
Tijdens de tweede wereldoorlog namen de be
zetters alle zilveren, gouden en bronzen geld
stukken in en hiervoor in de plaats kwamen
muntbiljetten en zinken munten. Toen de be
vrijding in zicht kwam liet de Nederlandse re
gering in ballingschap geld slaan in Amerika.
Deze stukken zijn inderdaad in 1944 en 1945 in
577