Werd in de begroting over het dienstjaar 1968
het totaal van de rijksuitgaven voor dat jaar
nog geschat op 23.137 miljoen gulden, blijkens
de miljoenennota zijn de rijksuitgaven voor het
dienstjaar 1969 begroot op 26.093 miljoen gul
den Dat betekent dat deze uitgaven onder
invloed van de bevolkingsgroei, de welvaarts
toename, de vrijwel algemene prijsstijgingen
en de in het algemeen nog grotere salarisver
hogingen, sinds 1960 bijna driemaal zo hoog
zijn geworden. Dat betekent ook dat de rijks
uitgaven sneller stijgen dan het nationale inko
men. In 1960 beliep zij nog maar24 procent van
het toenmalige nationale inkomen, in 1969 be
lopen zij meer dan 29 procent van het voor dat
jaar verwachte nationale inkomen, dat door het
Centraal Planbureau op bijna 89 miljard gulden
wordt geraamd.
Die procentuele toename wijst erop dat het
werkterrein van de overheid zich in de loop
van de jaren verbreedt: de toenemende wel
vaart maakt het leven voortdurend ingewikkel
der. Dat blijkt misschien het duidelijkst uit de
steeds grotere verkeersproblemen die door
het gestadig groeiende aantal motorvoertuigen
worden opgeroepen. In Nederland zijn er nu
2 miljoen auto's op 12 miljoen mensen, maar
die zouden onbruikbaar zijn, wanneer de over
heid niet voorzag in de behoefte aan wegen
met middenbermbescherming, met praatpalen,
met verkeerslichten, met verkeerspleinen, met
ongelijkvloerse kruisingen en met voldoende
overheidstoezicht op de naleving van de ver-
keersvoorschriften. Het is duidelijk dat die
zorg de overheid handenvol geld kost. Daar
naast zou men kunnen wijzen op de steeds al
gemener en beter wordende bejaardenzorg,
die eveneens voor de overheid steeds duurder
wordt.
Links: Het koffertje met de Miljoenennota. Foto ANP
Het is interessant na te gaan hoe het genoem
de totaal van de overheidsuitgaven over de di
verse verzorgingssectoren is verdeeld. De
grootste uitgavepost is ook dit jaar weer die
van het onderwijs. Voor dat doel geeft het rijk
in 1968 6,1 miljard gulden uit, maar voor 1969
zal voor onderwijsdoeleinden bijna 6,8 miljard
gulden worden uitgegeven. Daarvan zal 2,5
miljard gulden worden besteed aan het lager
onderwijs en 1 miljard aan het voorbereidend
hoger en middelbaar onderwijs. Dat de uitga
ven in de onderwijssector - maar niet alleen
daar - zo sterk stijgen, is grotendeels een ge
volg van salarisstijgingen, maar ook van een
toeneming van het aantal leerlingen, een ge
deeltelijke verlaging van de leerlingenschaal
op de lagere scholen en een toeneming van de
uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek. De
onderwijspost steeg daarom niet alleen abso
luut beschouwd, zij beslaat in 1959 ook een gro
ter gedeelte van de totale begroting dan in het
voorafgaande jaar. Werd in 1968 iets minder
dan 25 procent van de totale rijksuitgaven aan
onderwijsdoeleinden besteed, in 1969 beloopt
het aandeel van deze sector 26 procent van
het begrotingstotaal.
Rangschikt men enkele andere uitgaveposten
naarhun grootte, dan komt na het onderwijs de
post militaire zaken, die 3,5 miljard gulden gaat
kosten. Zij wordt op haar beurt gevolgd door
de sociale voorzieningen die van de staatsin
komsten 3,0 miljard gulden opeisen.Terwijl ech
ter de militaire uitgaven in verhouding tot het
totaal daalden van 14,0tot 13,3 procent, namen
de sociale uitkeringen relatief in omvang toe.
Zij omvatten thans 11,5 procent van het totaal.
Vermeldenswaard is tenslotte dat de land
bouwbegroting voor het eerst de grens van
één miljard gulden overschrijdt.
503