meer terugloopt. Alles bijeengenomen echter
verwacht het Planbureau in 1969 een over
schot op de lopende rekening van de beta
lingsbalans ter grootte van 700 miljoen gulden,
dat wil zeggen 200 miljoen meer dan men voor
1968 voorziet.
De investeringen in 1969
In 1969 zullen de totale bestedingen, die naast
de particuliere en de overheidsconsumptie ook
de investeringen van overheid en bedrijfsleven
omvatten, worden afgeremd door twee factoren
die het aanbod enigszins zullen beperken. Ten
eerste zal men in het komende jaar de door
werking ondervinden van de verdere verkor
ting van de arbeidstijd, die dit jaar in diverse
collectieve arbeidsovereenkomsten werd door
gevoerd, maar daarnaast mag met name de
bouwwereld er niet op rekenen dat zich weer
die uitzonderlijk gunstige weersomstandighe
den zullen voordoen waardoor vooral het afge
lopen jaar werd gekenmerkt. Anderzijds zal
ook de vraag naar financieringsmiddelen uit
een bepaalde hoek in 1969 enigszins afnemen,
omdat de investeringen van de overheidsbe
drijven in 1969 niet zo sterk zullen toenemen
als in 1968 het geval was. Globaal zal het stij
gingspercentage van de investeringen in deze
sector slechts 7 procent belopen, wat maar de
helft is van de stijging in 1968. In dit verband
moet men denken aan de enorme investerin
gen die bijvoorbeeld de Gasunie had te doen
in verband met de aanleg van haar pijpenstel-
sel. Doordat dergelijke uitgaven zich niet elk
jaar herhalen is te voorzien, dat er in 1969 on
danks alles voldoende ruimte zal zijn voor in
vesteringen van particuliere bedrijven. Deze
zullen bovendien een stimulans ondervinden
van de gunstige ontwikkeling van de bedrijfs
resultaten in het nu lopende jaar.
De besparingen
Een opmerking over de te verwachten investe
ringen doet onmiddellijk de vraag rijzen, hoe
het dan met de besparingen zal verlopen waar
uit die uitgaven toch gefinancierd moeten wor
den. Wanneer de verwachting van het Centraal
Planbureau uitkomt, zullen de besparingen in
1969 hoger liggen dan sinds 1960 het geval is
geweest. Uitgedrukt in een percentage van het
nationaal inkomen bedroegen de gemiddelde
besparingen in het decennium van 1955 tot
1965 gemiddeld 19,5 procent per jaar, waarna
ze via 18,4 en 19,4 procent in 1966 en 1967, op
liepen tot een (nog niet helemaal gerealiseer
de) verwachte 20,5 procent in 1968. Voor 1969
vermeldt de verkenning 21 procent. Zoals uit
vroegere gegevens bekend is, met name uit de
spaarnota die de regering een tweetal jaren
geleden publiceerde, acht men op den duur
een besparingspercentage van 23 procent van
het nationale inkomen gewenst.
518