Omzetbelasting 4 In drie voorgaande artikelen over de omzet belasting hebben wij geprobeerd, diverse as pecten van de inhoud en de gevolgen van de nieuwe wet op de omzetbelastingheffing te be lichten. Ook de voorbereidingen voor de nieu we belastingheffing op de toegevoegde waar de, kortweg BTW genoemd, zijn uitvoerig be sproken, evenals de reacties op dit wetsont werp uit het bedrijfsleven. Begin juni was het wetsontwerp zover gevor derd dat het in de Tweede Kamer behandeld kon worden. Op de vragen van de kamer leden reageerde de minister van Financiën met een Memorie van Antwoord, waaruit bleek dat de regering weinig rekening wenste te houden met de door land- en tuinbouw naar voren gebrachte bezwaren over de BTW. Zo als toegezegd in ons vorige artikel zouden wij terugkomen op deze Memorie van Antwoord, vooral voor wat betreft het landbouwgedeelte. De memorie biedt echter ook nog andere zaken die het vermelden waard zijn. Memorie van Antwoord In de Memorie van Antwoord werd gewag ge maakt van het feit dat de derde EEG-ricbtlijn was aangeboden aan de EEG-raad van minis ters. Omdat echter tegen deze richtlijn nogal wat bezwaren zijn in te brengen, bestond er geen aanleiding om daarmee nu al rekening te houden, aldus de staatssecretaris. Verder werd door de minister van Financiën ge steld, dat gezien de vermoedelijke opbrengst van de BTW, weinig speelruimte zou overblij ven voor het aanbrengen van wijzigingen, die belangrijke gevolgen voor de schatkist zou den hebben. In de memorie werd nog melding gemaakt van een belangrijke wijziging in het wetsontwerp, die bestond uit het terugnemen van de moge lijkheid om de omzetbelastingheffing te gebrui ken als conjunctuur-politiek middel. Ons inziens werd het wezen van de BTW aan getast door aan de belastingplichtige slechts een gedeeltelijke aftrek van de voorbelasting toe te staan in tijden dat een bestedingsbeper king op haar plaats is. Daarom is het ook goed dat het amendement dat deze wijziging weer ongedaan wilde maken, het in de Kamer niet gehaald heeft. Wat betreft de investerings aftrek die geleidelijk zou worden afgebroken en later geheel zou verdwijnen, werd in de me morie bepaald dat deze in beginsel zal worden 405

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 43