dekking van de enorme goudvoorraden in
Californië en Australië leidde al heel spoe
dig tot andere waardeverhoudingen. Bij de
wet van 6 juni 1875 werd weer de enkele
gouden standaard ingevoerd, met als hoofd-
munt het gouden tienguldenstuk. De zilveren
munten en het kopergeld werd tengevolge van
deze regelingen 'tekenmunt', dat wil zeggen,
dat zij hun waarde niet meer aan hun zilver-
of koperinhoud ontleenden, maar aan hun in
wisselbaarheid tegen gouden munten. De gou
den munten bleven echter in de bankkluizen
en het dagelijkse verkeer bediende zich van
bankbiljetten, die de Nederlandsche Bank uit
gaf op basis van het bij haar aanwezige goud.
Tot aan de eerste wereldoorlog is er weinig
veranderd. Het gehalte van de zilverstukken
moest na deze oorlog worden teruggebracht
tot 72 procent. Vlak voor de tweede wereld
oorlog, in 1936, werd de gouden standaard
voorgoed verlaten. De tweede wereldoorlog
had grote gevolgen voor het muntwezen. Aller
eerst werd in 1945-1946 de enorm gestegen
bankbiljettencirculatie door geldzuivering ge
saneerd. De halve cent en de tweeëneenhalve
cent verdwenen, de stuiver werd van munt-
brons, de dubbeltjes en kwartjes worden sinds
1948 van zuiver nikkel vervaardigd. Het zilver
gehalte in de gulden is nu - maar hoe lang
nog? - 72 procent; de overige procenten zijn
nikkel. Gezien de sterke stijging van de zilver-
prijs, is de regering van plan om binnen afzien
bare tijd met 100 procent nikkelen guldens en
rijksdaalders op de markt te komen.
331