waardoor de onderverdeling van de gulden
in 20 stuivers hersteld werd
Willem I
Tot aan de Bataafsche Republiek vonden er -
althans in het muntwezen - geen opzienbaren
de verwikkelingen plaats, hoewel aan het
provinciale beheer van de munthuizen ook in
deze tijd nooit afdoende een eind werd ge
maakt. Pas na de definitieve vestiging van het
koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon
kreeg de opheffing van de provinciale munt
huizen zijn beslag. De munt in Utrecht werd als
enige koninklijke munt gehandhaafd. In deze
tijd werden zowel zilveren guldens en stukken
van 21/2 gulden geslagen als gouden stukken
van 10 en 20 gulden. De bevrijding van de
Fransen eind 1813 bracht een nieuwe regeling
voor het muntwezen. Onder heftig zuidelijk
protest (in het Zuiden was de Franse frank in
geburgerd) werd de Nederlandse gulden hier
voor als basis genomen. De nieuwe munten
waren in gewicht en gehalte gelijk aan die van
de Republiek, ook de coupures in drie, een en
in een halve gulden werden gehandhaafd.
Slechts de Nederlandse maagd verdween van
het toneel en daarvoor in de plaats kwam het
hoofd van de koopman-koning Willem I. Uit
de Franse tijd bleef gehandhaafd de toepas
sing op het muntstelsel van het door de Franse
revolutie gebrachte tiendelige stelsel. De gul
den werd niet meer onderverdeeld in 20 stui
vers van 8 duiten, maar in honderd centen
Zilveren drieguldenstuk van
de Bataafsche Republiek, geslagen
in de muntwerkplaats van Enkhuizen
in West-Friesland. De beeldenaar is
de Nederlandse maagd, in de hand
een speer met de vrijheidshoed,
de andere arm steunend op de bijbel.
Het opschrift luidt:
HAC NITIMUR - HANC TUEMUR.
'Deze (de vrijheid) verdedigen wij -
op deze (de bijbel) steunen wij".
De Nederlandse maagd verschijnt
in 1681 op de gulden en ze heeft zich
daarop tot de regering van Willem I
(1813) kunnen handhaven