(eenvierde pond Vlaams of 30 stuivers). Friesland schreef de uitgifte voor van de zil veren goudgulden of florijn van 28 stuivers. De staten van Holland verboden deze munten in hun gewesten en zij ondernamen met suc ces pogingen, de muntslag te centraliseren. De Hollanders boden de stedelijk munt huizen een jaargeld van tweeduizend gulden, te gebruiken voor het onderhouden van de vestigingswerken, als zij met de hagemunterij, het op eigen houtje slaan van 'slechte' munten, zouden stoppen. Alle steden maakten van dit aanbod gebruik behalve het dwarse Gronin gen. Na het verwijderen van deze grote hin derpaal, kon een algemene regeling tot stand komen met het Plakkaat van 21 maart 1606, dat bijna een eeuw lang de grondslag van het Nederlandse muntwezen is geweest. Dit hield echter niet in, dat de perikelen rond de munt slag en de gewestelijke en stedelijke hage munterij waren opgelost. In 1670 werd door de staten van Holland besloten om in Holland de buiten dit gewest geslagen stuivers te ver bieden. Men nam zelf de vervaardiging van deugdelijk kleingeld ter hand en tevens wilden de staten het gehele muntbedrijf zoveel mo gelijk moderniseren. Maar de technische moei lijkheden, die de mechanisatie in de praktijk met zich meebracht, leidden tot uitstel van de aanmuntingen. En toen was het te laat, want in het voorjaar van 1672 werd Nederland op geschrikt door de Franse invasie. Statenmunten In Friesland was de aanmaak van florijnen van 28 stuiver al weer in 1665 hervat. Kampen sloeg florijnen in het geheim. Groningen kwam in 1673 met florijnen naar het Friese voorbeeld 328 en de Overijsselse steden begonnen hiermee in 1680, weliswaar enkele jaren in het geheim, maar na enige tijd openlijk, dat wil zeggen met jaartallen op de munten. De staten van Hol land zagen met lede ogen deze grote aan muntingen van minderwaardig geld. Zij ver boden deze minderwaardige munten in Hol land en in 1679 werd besloten tot uitgifte over te gaan van een reeks nieuwe munten onder de naam statenmunten. De nieuwe reeks bevatte stukken van drie, twee, een en van een halve gulden. Daarmee ver scheen de gulden weer in zichtbare vorm. In de eerste plaats verwachtte men van deze nauwe aansluiting bij de rekenmunt de hand having van de vastgestelde waarde. Eerst was de beeldenaar de krijgshaftige Hollandse leeuw, maar in 1681 werd deze vervangen door een staande Pallasfiguur. Later werd de Pallasfiguur geïnterpreteerd als de Hollandse en nog later als de Nederlandse maagd. In de overige provincies werden deze staten munten zoals gebruikelijk nageslagen, voor zien van het eigen stads- of provinciewapen. Maar Zeeland, Friesland en Groningen wei gerden deze munt aan te maken en gingen on verdroten voort met hun naslagen van daal ders, florijnen en schellingen, waarmee ze nogal succes hadden. Het resultaat was, dat ook de andere provincies en steden in het oude kwaad vervielen en de statenmunt de statenmunt lieten. Door zijn machtige positie in de unie, kon Holland met dwangmaatrege len zijn politiek doorzetten. Alle in Holland aanwezige florijnen werden met 'Hol' bestem peld, met de bepaling, dat ongestempelde exemplaren in Holland niet geldig zouden zijn. Daarmee moest de Friese florijn van 28 stuiver enkele veren laten in de vorm van 8 stuivers,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 26