gulden uit de vorige eeuw. Karei V trachtte op alle mogelijke manieren de uit de Duitse landen afkomstige zware zilveren munten, die een gevolg waren van de ontdekking van rijke zilvermijnen in Bohemen, buiten de grenzen te houden. Onder druk van de omstandigheden ging Karei V in 1542 over tot het invoeren van een eigen zwaar Nederlands zilverstuk, de zil veren Karolusgulden, die naast de gouden Karolusgulden in omloop werd gebracht en die dezelfde waarde had. De gouden Karolus gulden woog 2,91 gram en bevatte 1,7 gram goud. De zilveren Karolusgulden woog 22,85 gram en bevatte 19 gram zilver. Goud was in die tijd dus ongeveer elfmaal zo duur als zil ver Opmerkelijk is, dat in de historie van het Nederlandse muntwezen twee revoluties heb ben plaatsgehad, de gouden revolutie in de dertiende en de zilveren revolutie in de zes tiende eeuw; bij beide omwentelingen is de gulden betrokken: de eerste deed de gulden ontstaan en de tweede maakte hem van zilver. Filips II Filips II, koning van Spanje en heer der Ne derlanden, liet het door zijn vader, Karei V, opgerichte muntstelsel praktisch ongewijzigd. Alleen gaf hij, tot eigen eer en glorie, een zware Filipsdaalder uit van 35 stuiver. In 1572 kwamen de steden van Holland en Zee land openlijk in opstand tegen het Spaanse bewind, een opstand die resulteerde in de tachtigjarige oorlog. Door hun strategisch gunstige ligging konden Holland en Zeeland lang standhouden tegen de Spaanse belege raars; zij vormden, het gezag van Filips II nog wel erkennend, een eigen regering. In 1577 werd voor alle gewesten door de Staten-Generaal de vervaardiging van nieuwe gouden, zilveren en koperen munten voorge schreven, statenmunten genaamd, die een be hoorlijk stuk boven hun intrinsieke waarde werden uitgegeven, zodat er een reserve ont stond, bestemd voor de krappe krijgskas en het afkopen van Spaanse troepen. In deze statenmuntenreeks zaten geen stukken van een gulden, wel bleef de gulden als reken eenheid gehandhaafd. Reorganisatie van de munt Na de dood van Filips II werd hij opgevolgd door de aartshertogen Albert en Isabella. Zij brachten in 1599 in de Zuidelijke Nederlanden een reorganisatie van de munt tot stand, die een zekere verlaging van de muntvoet inhield; zij sloegen lichte zilveren guldens en gouden Albertijnen, die spoedig ook in de noordelijke gebieden doordrongen, waardoor aanmuntin gen op de vrij hoge voet hier praktisch on mogelijk werden. Naarstig speurde men naar middelen om de noordelijke muntwerkplaatsen aan de gang te houden. Maar de concurrentie van de lichtere zuidelijke munten, bestemd voor het binnenlands geldverkeer, was niet vol te houden. In de jaren 1600 en 1601 gingen vele steden en provincies over tot het slaan van goudstukken die voor een gunstiger koers in omloop konden worden gebracht. Men sloeg onder andere veel rozenobels, die, om niet te veel de aandacht op de wijziging in het gehalte te vestigen, ongedateerd werden uit gegeven. De staten van Zeeland schreven de uitgifte voor van zilveren munten ter waarde van een sinds jaren gebezigde rekeneenheid - maar nooit eerder geslagen - daalder van 60 groot 327

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 25