de Rijnse guldens, namelijk 20 Boergondi- sche stuivers. Zijn opvolger, Karei de Stoute, gaf het sein tot een steeds verdergaande ver zwakking van de munt door de waarde van de onveranderde Andriesgulden van 20 op 24 stuiver te brengen. Na periodes van verzwak kingen bereikte een andere Filips, ditmaal de Schone, kleinzoon van Karei de Stoute, een zekere stabilisatie door het uitgeven van een nieuwe muntenreeks waarvan de voornaamste waren: een Filippusgulden van 25 stuiver en een Gulden Vlies van 50 stuiver. Doch de gou den en zilveren munten werden steeds slech ter van gehalte. Onder Rudolf van Diepholt, die in 1423 werd gekozen tot bisschop van Utrecht maar pas elf jaar later werd gewijd en die in deze elf jaar 'postulatus episcopus' was, werd de vervaardiging van lichte guldens voortgezet onder de naam Postulaatguldens. 'Postulaatgulden' werd al spoedig een soort naam voor guldens van bijzonder laag gehalte. Karei V Daarna kwam een periode van opleving van de stedelijke muntslag, waarin enkele steden, die vroeger daartoe het recht hadden gekre gen, zelf tot aanmunting overgingen. Andere steden volgden dit voorbeeld; zij kochten of namen het recht om zelf geld te slaan. Zij voelden zich, vaak terecht, bedreigd door de nogal eenkennige muntpolitiek van hun lands heer, die de muntslag veelal zag als hét middel om de landsheerlijke buidel te spekken. Karei V, Rooms keizer, koning van Spanje en heer der Nederlanden, nam het heft echter ste vig in handen. Hij handhaafde de muntvoet van 1496, het jaar waarin de Filippusgulden en het Gulden Vlies uitkwamen, maar hij verving de 326 gouden Filippusgulden door een lichtere, de gouden Karolusgulden van 20 stuiver. Bij het uitgeven van deze nieuwe munten was het on getwijfeld zijn bedoeling, de waarde van het voornaamste geslagen geldstuk overeen te laten komen met de meest gebruikelijke reken eenheid: de gulden van 20 stuiver. Enkele ja ren later schreef hij voor, alleen de Karolus gulden als rekeneenheid te bezigen. Ook aan de onderverdeling in 20 stuiver werd niet meer getornd. Zo kreeg hij in bepaalde delen van zijn rijk in het algemeen een goede basis voor het geldverkeer. Wel verschilde in de diverse gewesten de onderverdeling in stui vers. In Holland en de noordelijke gewes ten bleef de stuiver gelijk aan 16 penningen. Zeeland en Vlaanderen handhaafden de in deling in 24 penningen parisis of 48 mijten, en in de zuidelijkste provincies bleef de in deling in 12 penningen Artesisch, genoemd naar de Noordfranse streek Artois, in zwang. Nieuw is, dat de speciaal voor iedere munt soort bedachte vrome spreuk verdween en plaats maakte voor de persoonlijke lijfspreuk van de machthebber. Was die lijfspreuk vroom, dan was dat meegenomen, maar vaak waren zij nogal aan de krijgshaftige kant. De zilveren gulden Wat zelfs keizer Karei V, ondanks verwoede pogingen, niet klaarspeelt, is het verkrijgen van een volkomen eenheid in de aanmuntin gen, Utrecht en Gelre behouden hun eigen muntslag. In Gelre slaat Karei van Egmond gouden Clemmerguldens (Clemmer is hetzelf de als Klimmer, waarmee de klimmende leeuw op het wapen van Gelre wordt bedoeld), die een herhaling zijn van de slechte Reinaldus-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 24