eerste kwartaal van 1968 geen noemenswaar dig financieringstekort ontstond, waarvoor een beroep op de centrale bank moest worden ge daan. Deze verbetering was grotendeels te danken aan de toeneming van de tegoeden op de gezinsrekeningen. Ook op andere wijze doet de ontwikkeling van het betalingsverkeer over de gezinsrekenin gen bij de boerenleenbanken haar invloed gel den. Wij nemen een verschuiving waar van de dagelijks opvraagbare spaargelden naar de termijnspaarrekeningen enerzijds en naar de gezinsrekeningen anderzijds. Als gevolg daar van constateren wij bij de boerenleenbanken een voortdurende daling van de omloopsnel heid van de spaargelden. Die omloopsnelheid komt tot uitdrukking in de periode waarvoor gelden op spaarrekeningen gemiddeld worden aangehouden. De Nederlandsche Bank gaat er vanuit dat tegoeden op spaarrekeningen als eigenlijke spaargelden kunnen worden aange merkt, indien zij tenminste gemiddeld twee jaar op de rekening blijven staan. Om dat te bereiken zullen de terugbetalingen op spaar rekening in een jaartijd gemiddeld niet hoger mogen zijn dan de helft van het gemiddel de spaartegoed; de omloopsnelheid beloopt dan 0,50. De Nederlandsche Bank heeft bere kend, dat de omloopsnelheid van de spaar tegoeden bij de landbouwkredietinstellingen de laatste tijd is gedaald en thans op 0,49 ligt. Een tegengesteld verschijnsel zien wij bij de bondsspaarbanken. Deze geven een voortdu rende stijging van de omloopsnelheid van de spaargelden te zien. Voor de tegoeden bij de bondsspaarbanken ligt de omloopsnelheid thans op 0,69 en voor de spaartegoeden bij de handelsbanken op 0,73. Uit deze cijfers blijkt, dat de spaargelden bij de boerenleenbanken hun karakter als zuivere spaargelden meer en meer hebben bevestigd. Daarentegen zien wij, dat het karakter van de spaargelden bij de algemene spaarbanken steeds meer gaat lij ken op dat van de spaartegoeden bij de han delsbanken, die gedeeltelijk het karakter heb ben van oneigenlijke spaargelden. In dit verband is het niet onbelangrijk vast te stellen, dat de boerenleenbanken in hun spaar- bankbedrijf authentieke spaarbanken blijven en dat zij ook in de ontwikkeling van hun ove rige activiteiten steeds binnen de traditionele statutaire bepalingen blijven. Dit houdt onder meer in dat de bedrijfskredietverlening be perkt blijft tot de leden van de boerenleen banken. Wij kunnen dan ook niet inzien dat de ontwik kelingen die zich bij onze boerenleenbanken voordoen, aanleiding zouden kunnen geven voor een wijziging in hun fiscale positie. Het verlaagde tarief vennootschapsbelasting, dat geldt voor de plaatselijke boerenleenbanken - niet voor de centrale bank -, hangt ten nauw ste samen met de vrijstelling van vennoot schapsbelasting voor spaarbanken. Wanneer wij in aanmerking nemen, dat de boerenleen banken erin slagen zich in hun spaarbank- bedrijf te beperken tot het aantrekken van eigenlijke spaargelden en wanneer wij voorts bedenken, dat deze 85 procent uitmaken van de gelden die aan de boerenleenbanken zijn toevertrouwd, dan kunnen wij ons niet inden ken, dat bij het tot stand brengen van een eigen Nederlandse wetgeving op het stuk van de vennootschapsbelasting de fiscale positie van onze boerenleenbanken zou kunnen worden verslechterd ten opzichte van de fiscale posi tie van de spaarbanken. Indien, zoals wij van harte hopen, voor de spaarbanken de vrijstel- 265

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 27