in onze landbouwkredietorganisatie zou ik enige elementen van de verlies- en winstreke ning van de gezamenlijke boerenleenbanken willen vergelijken met die van de centrale bank. Wat de kosten betreft zien wij bij de boerenleenbanken van 1966 op 1967 een stij ging van f 35 miljoen tot f 45 miljoen. In die zelfde jaren geeft de rente- en provisiemarge een stijging te zien van f 61 naar 79 miljoen. Met andere woorden, de stijging van de kosten met f 10 miljoen is ruim gedekt door een stij ging van de rente- en provisiewinst met 18 miljoen. Het gevolg hiervan was dat de bedrijfswinst steeg van f 25,5 tot f 34.1 miljoen, hetgeen neerkomt op een verbetering van de winst, uitgedrukt in een percentage van het balans totaal, van 0,66 tot 0,78 procent. Wij kunnen nog iets dieper graven. Dan zien wij, dat de stijging van de rente- en provisie winst voor 15 miljoen betrekking heeft op rentewinst. Wij kunnen nagaan welk deel daar van ontstaan is door uitbreiding van het bedrijf en welk deel door wijziging in de rentetarie ven. De veranderingen, die het gevolg zijn van verschuivingen van de goedkopere direct op vraagbare spaargelden naar de duurdere ter mijnspaargelden, rekenen wij daarbij tot de ver anderingen die ontstaan door wijziging in de rentetarieven. Wanneer wij nu uit dit oogpunt de stijging van de rentewinst ad f 15 miljoen analyseren, blijkt, dat deze voor een bedrag van rond 10 miljoen is ontstaan door uitbrei ding van het bedrijf en voor een bedrag van 5 miljoen door wijziging in de rentetarieven, waarbij de aanpassing van de debetrente tarieven aan het gestegen renteniveau een overwegende rol heeft gespeeld. Uit deze cijferopstelling kunnen wij een be langrijke conclusie trekken voor de beoorde ling van de gang van zaken bij de boerenleen banken. Het blijkt namelijk, dat de boerenleen banken erin geslaagd zijn, de stijging van de bedrijfskosten praktisch geheel te dekken door hogere baten die voortvloeiden uit de uit breiding van het bedrijf. Hiermee is wel aan getoond hoe belangrijk het is voor de uitkom sten van de exploitaties van de boerenleen banken, wanneer wij er gezamenlijk in slagen de groei van omzetten en van toevertrouwde gelden erin te houden. Bij de centrale bank zien wij in 1967 een geheel andere ontwikkeling. De rente- en provisie winst is gestegen met slechts f 2 miljoen. De bedrijfskosten stegen met 4,5 miljoen. Het gevolg is geweest, dat de bedrijfswinst met 2,5 miljoen is gedaald. In de verlies- en winst rekening komt dit tot uitdrukking in een ver mindering van de voorziening voor belastin gen met f 3 miljoen - een vermindering die samenhangt met het sterk oplopen van de be- drijfsdebiteuren - en in een verhoging van de voorziening voor bedrijfsrisico's met f 1 mil joen. Overigens kunnen wij met een bedrijfs winst bij de centrale bank van f 14 miljoen, waarvan 5,3 miljoen aan de fiscus moet wor den geofferd, tevreden zijn. Deze verschillende ontwikkelingen in de be drijfsresultaten van de boerenleenbanken en de centrale bank staan niet op zichzelf. Wij zouden kunnen zeggen, dat de boerenleenban ken in staat zijn geweest met relatief minder kosten een grotere uitbreiding van hun activi teiten te bewerkstelligen, doordat de centrale bank relatief meer kosten heeft gemaakt. Door een toenemende integratie van de activiteiten van boerenleenbanken en centrale bank, ont staat er als het ware een schaalvergroting in 263

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 25