gebracht. Dit is het derde belangrijke punt van
vernieuwing, waarvoor de aanzet in het ver
slagjaar is gegeven.
Reeds in haar eerste bijeenkomst heeft de
centrale adviescommissie belangrijke aanwij
zingen voor een structurele vernieuwing in de
organisatie van de centrale bank gegeven. De
discussie werd gevoerd op basis van een nota,
die door de directie van de centrale bank was
voorbereid. Zij heeft al geleid tot het uitspre
ken van de wens tot instelling van een perma
nent centraal adviesorgaan, dat de bevoegd
heid zou moeten krijgen, advies of aanbeve
lingen uit te brengen aan de centrale bank of
aan de algemene vergadering. Ook bij het
nemen van bepaalde beleidsbeslissingen zou
het centrale adviesorgaan dienen te worden
ingeschakeld. Daarnaast is de wens uitgespro
ken, dat dit centrale adviesorgaan een funda
ment zou moeten vinden in regionale kringen
van aangesloten boerenleenbanken.
Op de centrale bank is men thans doende om
deze aanbevelingen van de commissie van
advies uit te werken in concrete voorstellen,
die vervolgens in de commissie zullen worden
behandeld. Ik geloof dat ik niet al te optimis
tisch ben, wanneer ik het vertrouwen uit
spreek, dat op de volgende algemene verga
dering voorstellen van de commissie van ad
vies aan de orde zullen kunnen worden ge
steld.
Economische ontwikkeling
Het achter ons liggende jaar heeft niet de
financiële ontspanning gebracht die door velen
werd verwacht. Er trad weliswaar een zekere
ontspanning in op de kapitaalmarkt - dat was
ook maar goed na het uiterst hoge rentepeil
dat in 1966 werd bereikt - maar de ontspan
ning bleef toch zeer beperkt. De daling van de
rente voor prima obligaties ging praktisch niet
verder dan 6 procent en in de tweede helft van
het jaar deed zich opnieuw een stijging voor.
Ook in de verstreken maanden van 1968 is
een verdere ontspanning uitgebleven. De ren
tevoet ligt momenteel weer op circa 6V2 pro
cent, althans voor staatsleningen. Particuliere
kapitaalvragers moeten een aanzienlijk hogere
rente betalen om aan voldoende financierings
middelen te kunnen komen.
Het is wel duidelijk geworden, dat de enorme
investeringstaken, waarvoor ons land zich ziet
gesteld, in onvoldoende mate gefinancierd
kunnen worden uit binnenlandse besparingen.
Het hoog blijven van de rente in een periode,
waarin zich verschillende verschijnselen van
conjuncturele teruggang voordeden, wijst er
duidelijk op, dat de vraag naar kapitaal groter
is dan het aanbod van besparingen. Bij nadere
analyse blijkt, dat de gezinsbesparingen nog
het beste op niveau zijn gebleven en zelfs in
niet geringe mate zijn toegenomen. Anders is
het met de besparingen van de overheid en die
van het bedrijfsleven.
Geleidelijk draagt de overheid minder bij tot de
nationale besparingen, terwijl zij anderzijds
een toenemend beslag legt op de produktie-
capaciteit in de investeringssector. De cijfers
wijzen uit, dat het vooral de investeringen van
de overheid zijn geweest, die in 1967 sterk op
liepen. Het ware te wensen, dat de overheid
voor haar investeringsactiviteiten in ruimere
mate een beroep zou kunnen doen op leen-
kapitaal. Een vereiste daarvoor zou echter zijn,
dat er in de particuliere sector, ook in het be
drijfsleven, voldoende besparingen tot stand
zouden kunnen komen. Daar wringt echter
254