Duitsland. Bij het huidige streven om in de ge meenschap tot een vrij kapitaalverkeer te ko men moet een ongeveer gelijk renteniveau als onmisbare voorwaarde voor die vrijheid wor den beschouwd. Ook dat is een reden waarom Nederland niet kan terugkeren tot de vroegere situatie waarin de kapitaalmarkt hier aanzien lijk goedkoper was dan in het buitenland. Voor 1968 zegt het Centraal Economisch Plan daar over: 'In de vraag- en aanbodverhoudingen op de kapitaalmarkt doen z;ch geen belang rijke veranderingen voor zodat weinig of geen wijziging van de rentestand behoeft te worden verwacht'. In een economie waarin werkgelegenheid voor allen de overheid als een ideaal voor de geest staat, en waarin bovendien de feitelijke situatie een zorgwekkende werkloosheid laat zien, ligt tenslotte de vraag voor de hand wat 1968 op het gebied van de werkgelegenheid gaat bieden. De werkgelegenheid hangt af van de vraag naar de Nederlandse produkten, zowel de bui tenlandse vraag die in de export tot uiting komt, als de vraag op onze eigen binnenlandse markt. Voor beide verwacht men in 1968 een stijging, want de conjunctuurverbetering van medio 1967 zal zich in het lopende jaar voort zetten. In 1968 zal echter de totale produktie- stijging van de bedrijven gemiddeld slechts 4 procent zijn en die groei zal daardoor iets achterblijven bij de stijging van 5 procent die in 1967 plaats vond. Dat gunstige gemiddelde resultaat was in het afgelopen jaar te danken aan incidentele factoren, waaronder uitzonder lijk goede weersomstandigheden, die een ster ke produktiestijging tengevolge hadden in de bouwnijverheid (11,5 procent) en in de land bouw (10 procent). Een dergelijke toeneming mag men in deze branches in 1968 niet ver wachten, zeker niet tegenover het hoge basis jaar dat voorafging. Daartegenover zal het produktieresultaat in de industrie in 1968 ster ker stijgen dan in 1967 het geval was, namelijk met 6,5 tegenover 4,5 procent. Terwijl nu de gemiddelde produktiestijging van 5 procent in 1967 verkregen werd doordat de arbeidsproduktiviteit in nog sterkere mate toenam (daartegenover vielen er ontslagen in de diverse sectoren), zal in 1968 de stijging van de produktie zelf iets groter zijn dan de gemiddelde produktiviteitstoeneming, en wel tengevolge van het opnemen van arbeids krachten in het economisch proces. Alleen in de landbouw neemt ook dit jaar de werkgele genheid nog verder af. Naar schatting zal de totale werkgelegenheid in de bedrijven toene men met 15.000 arbeidsplaatsen. Maar on danks dat is voor 1968 toch een werkloos heidsniveau te verwachten, dat het gemiddel de niveau van 1967 nog iets overtreft, namelijk van 90.000 man tegenover gemiddeld 85.000 in het vorige jaar. Anderzijds ligt dat gemid delde lager dan de maximale arbeidsreserve van 100.000 man die Nederland had in de herfst van 1967. Ondanks de overheidsprojecten ten behoeve van de werkgelegenheidsvoorziening in het noorden des lands en in Limburg, is volgens het plan niet te verwachten dat reeds in 1968 een einde zou komen aan de ongunstige regio nale verdeling van de werkloosheid in ons land. Zoals men weet is de werkloosheid in het westen van minimale omvang, terwijl in andere delen van ons land grote werkloosheid heerst. In het westen doet zich echter inhaalvraag voor, onder meer op het gebied van de wo ningbouw. 131

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 21