doorslaggevend kan zijn: eigenbelang. Vakan
tie is in het belang van de bank omdat het de
gezondheid van de employés ten goede komt,
het maakt de klerken efficiënter, omdat zij
geregeld voor elkaar moeten invallen en zo
doende bekend worden met alle aspecten van
het bankbedrijf. Deze manier is tevens een
controle op het werk van elke klerk.
Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt,
en waar fouten zijn gemaakt zullen verwijten
volgen, die neerkomen op het hoofd van de
'boosdoener'. Zelfs voor dergelijke delicate
operaties is Gilbart een bron van informatie
en kan hij gezonde adviezen geven: 'over het
algemeen is het een gulden regel dat een ban
kier een klerk niet zal berispen in de aanwe
zigheid van andere klerken. Als hij deze regel
volgt, kan hij zijn verwijten ook afstemmen
op de persoon en de positie van de andere
partij'.
Een andere regel die in acht genomen moet
worden bij het toedienen van straf is, dat men,
om een klerk op zijn fouten te wijzen, moet
beginnen met hem te prijzen voor zijn goede
kwaliteiten. 'Want', gaat de schrijver verder -
en dit zijn duidelijk de woorden van een bank
man - 'er is zowel een debet- als een credit
zijde in het karakter van elke mens. Het is niet
helemaal fair om alleen de debetposten onder
de loep te nemen en niets te zeggen over
de creditzijde van de rekening'. Tot zover de
woorden van James William Gilbart.
Wie was Gilbart?
Wie was deze voorzichtige en praktische man
die hier zo druk geciteerd wordt ter meerdere
lering van ons allemaal?
James William Gilbart werd geboren in Londen
op 21 maart 1794. Negentien jaar oud, kreeg
hij een baan als kantoorbediende bij een Lon-
dense bank. Deze baan hield hij dertien jaar,
tot de decemberpaniek van 1825. Toen kon
de bank waar hij werkte niet meer aan haar
betalingsverplichtingen voldoen, zodat de
thans 31-jarige Gilbart op straat stond. In deze
tijd was hij onder meer mede-oprichter van
het Literaire en Wetenschappelijke Instituut
van de Stad Londen, een van de eerste van
dergelijke instituten die bestemd waren voor
de opvoeding van de jeugd uit de gegoede
stand.
In 1827 publiceerde hij zijn eerste boek over
het bankwezen met een titel, die zo lang is dat
zij bijna een kwartpagina beslaat; de verkorte
titel van dit boek luidt: 'A Practical Treatise
64