collega's altijd zo kort mogelijk maken. Hij zal geen conversatie aanmoedigen over een ander onderwerp dan het onderwerp dat in het geding is'. Van belang is ook de vraag hoe de bankman zijn meubilair dient te plaatsen om tijdverlies te voorkomen: 'hij doet er beter aan zijn cliënten staande te ontvangen, want in dat geval zullen zij óók blijven staan en zullen zij waarschijnlijk niet zo lang blijven als wanneer zij kunnen gaan zitten. En het meubilair in de kamer moet zodanig geplaatst zijn dat de cliënt, als hij toch gaat zitten, dichtbij de deur zit, zodat hij kan vertrekken zodra het gesprek als beëindigd kan worden beschouwd'. De schrijver is verder van mening, dat een bankier geen man van talent hoeft te zijn, maar wel een man van wijsheid. 'Talent', leraart Gilbart, 'in de betekenis zoals het woord ge woonlijk wordt gebruikt, houdt een sterke ont wikkeling in van een bepaald geestesvermo- gen. Een bankier behoeft niet één opmerke lijke kwaliteit te bezitten, waardoor hij zich onderscheidt van de rest van de mensen. Hij zal waarschijnlijk een beter bankier zijn zonder enig uitzonderlijk kenmerk. Het is echter nood zakelijk dat hij in hoge mate beschikt over die praktische kwaliteit, die men 'gezond verstand' noemt. Maar ofschoon wijsheid of, met andere woorden, gezond verstand, niet het bezit van een opmerkelijke gave inhoudt, impliceert het altijd de afwezigheid van enig merkbaar ge brek. En zo een bankman al enig gebrek mocht hebben, dan moet zijn wijsheid wel daarin be staan dat hij althans zelf dat gebrek terdege kent zonder het echter ooit zijn cliënten te laten merken'. Tot zover de citaten die mr. Van Campen aan Gilbart ontleende. Bankier Gilbart heeft nog meer pijlen op zijn boog. Nadat hij ons al verteld heeft hoe een ontvangkamer ingericht moet zijn, geeft hij adviezen omtrent de inrichting van de werk ruimte. Zijn raad is onder meer, de hoofdklerk van het etablissement op zodanige wijze te plaatsen, dat deze een oogje op het personeel kan houden, want: 'het oog van de meester kan meer werk verzetten dan zijn beide han den'. Ook het aannemen van bankpersoneel dient met de nodige zorgvuldigheid te gebeu ren. Voordat men een sollicitant aanstelt, moe ten gegevens als leeftijd, scholing, milieu en de vorige werkgever van de aspirantklerk aan een nauwkeurig onderzoek worden onderwor pen. Gilbart waarschuwt nog: 'getuigschriften betrachte men met de nodige reserve. Men beweert dat, wanneer een dame geprezen wordt als zijnde beminnelijk en all-round, men hieruit kan afleiden dat zij jong noch knap is. Als dus een getuigschrift hoog opgeeft van de vlijt en de eerlijkheid van een jongeman, dan kan veilig geconcludeerd worden, dat hij niet veel talent bezit. Weliswaar zijn deze kwaliteiten belangrijker dan talent, maar zij zijn ook algemener. En wanneer een jongeman enige intellectuele superioriteit bezit, zal de vermelding hiervan in zijn getuigschrift zeker niet ontbreken'. De schrijver is van mening dat vakanties voor het personeel noodzakelijk zijn. Een stand punt, dat in zijn tijd wel het nodige stof heeft doen opwaaien, veronderstellen wij. Hij schrijft hierover dat het om verschillende redenen wenselijk is, alle klerken van de bank eens per jaar een vakantie te gunnen van minimaal een week of veertien dagen. Deze vakanties zou den om menslievende redenen gegeven moe ten worden; is echter een bankdirecteur van mening, dat vakantie op deze grond niet nodig is, dan heeft Gilbart een reden voor hem die 63

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 5