zij wordt gelijkgesteld met particulieren. Daar in ligt een verschil met het 'nultarief', dat in het studieontwerp was genoemd. Bij het nul tarief betaalt men niets over de eigen omzet maar mag men wel de reeds betaalde omzet belasting aftrekken. Gevolgen De invoering van de belasting op de toege voegde waarde heeft vérgaande gevolgen voor het bedrijfsleven. Alleen al het feit dat de nieuwe belasting een neutrale heffing van de omzetbelasting garandeert heeft grote in vloed. Integraties in het bedrijfsleven hebben geen effect meer op de omzetbelasting. De omzetbelasting die betaald is over een be paald goed zal nu gemakkelijk kunnen worden vastgesteld en bij export volledig kunnen wor den teruggegeven. Vroeger was dat onmoge lijk, en in de praktijk bleven dan ook vaak wel enkele procenten omzetbelasting in het pro- dukt zitten. Ook bij import werd vaak te weinig omzetbelasting ontvangen. Dat betekent dat de concurrentiepositie van het Nederlandse produkt evenzoveel procenten verslechterde. Dit is na 1 januari 1969 geheel verleden tijd. Eveneens een voordeel is het dat het aloude criterium of men handelaar of fabrikant was, hetgeen beslissend was voor het te betalen percentage, inde nieuwe wet nagenoeg vervalt. Als nadeel moet worden aangevoerd dat de belasting op de toegevoegde waarde in admi nistratief opzicht zware eisen zal gaan stellen. Niet alleen de omzetcijfers maar ook de daar in verwerkte betaalde omzetbelasting, moet nauwkeurig bekend zijn. Bij de vaststelling van de heffingspercentages heeft men ernaar gestreefd de opbrengst van de omzetbelasting ongewijzigd te laten. Dit betekent echter niet dat ook de prijzen onge wijzigd blijven. De onmiddellijke aftrek van de belasting op de toegevoegde waarde in de be- drijfssfeer heeft tot gevolg dat per saldo geen belastingheffing in de industriële sfeer plaats vindt. Men zal met nettoprijzen voor grond stoffen en dergelijke moeten gaan werken, hetgeen voor de aankopen in de bedrijfssfeer tot prijsverlagingen leidt. Voor aankopen van consumenten en de overheid geldt dit echter niet. Voor deze aankopen zal de invoering van de belasting op de toegevoegde waarde zeker tot prijsstijgingen leiden. In januari schatte de minister van Financiën de prijsstijging op ge middeld 2,5 procent. Op het moment verwacht men dat het, mede gelet op de nawerking van het cascadestelsel, niet meer dan gemiddeld 1 procent zal zijn. Het is echter goed mogelijk dat er zich onderlinge verschuivingen in de prijzen van de verschillende goederen en diensten zullen voordoen. Een probleem bij de overgang naar het nieuwe stelsel vormt de omzetbelasting die door de ondernemers is betaald op voorraden en in vesteringen. Deze zullen in het nieuwe sys teem tegen nettoprijzen kunnen worden ver kocht. Het is echter voor de overheid een onmogelijke zaak om al de betaalde omzet belasting over de voorraden en de investerin gen te restitueren. Dit zou neerkomen op een bedrag dat hoger is dan de opbrengst van de omzetbelasting in een heel jaar. Daarom stelt de regering voor wel over de voorraden, maar niet over de oude investeringen restitutie van de betaalde omzetbelasting te geven. Om de overgang naar het omzetbelastingvrij investe ren soepeler te doen verlopen, wil de regering de aftrek van de omzetbelasting op nieuwe 36

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1968 | | pagina 38