lijke geldbehoefte geweest. Wie heeft nu deze
middelen verschaft?
Uit het rapport blijkt dat het eigen vermogen
als financieringsbron voor de landbouw nog
steeds een zeer belangrijke plaats inneemt.
Ondanks de vaak minder gunstige bedrijfs-
uitkomsten blijkt de Nederlandse landbouwer
toch kans te hebben gezien een aanzienlijk
deel van zijn inkomen te reserveren. In 1962-
1963 bespaarde hij gemiddeld 26 procent van
het beschikbare inkomen, en in 1963-1964, bij
gunstiger oogstresultaten, zelfs 36 procent. De
verhouding tussen eigen en vreemd vermogen
- 80 20 - bleef bij de bedrijven in eigendom
nagenoeg ongewijzigd sinds 1957, toen 81
procent van de gebouwen en produktiemidde-
len met eigen vermogen werd gefinancierd.
Begin 1963 bedroeg het totale vermogensbe-
slag in de landbouw bijna 23 miljard gulden.
Hierin is begrepen de waarde van de ver
pachte gronden (7,3 miljard gulden). Het blijkt
dat de pacht een zeer belangrijk financierings
instituut is voor de landbouw. Bijna de helft
van het vermogen geïnvesteerd in grond en
gebouwen wordt via pacht gefinancierd. Hier
bij valt op te merken dat de betekenis van de
pacht als financieringsbron tengevolge van
waardestijgingen van grond en gebouwen wel
is toegenomen, maar dat het aandeel van de
gepachte oppervlakte landbouwgrond gelei
delijk afnam, namelijk van 56 procent in 1957
tot 49 procent in 1963. De verpachters zijn
ten dele agrariërs, die ook zelf een landbouw
bedrijf exploiteren. Hun verpachting kan men
beschouwen als een vorm van 'interne finan
ciering' in de landbouw (9 procent). Voorts
treden familieleden als verpachters op (33
procent) en daarnaast personen en instanties
buiten de agrarische sector, zoals bijvoorbeeld
de overheid en institutionele beleggers.
Dat de verpachting van gronden terugloopt is
zeker niet in de laatste plaats te wijten aan het
lage rendement dat de verpachter op zijn
gronden kan maken (1 a 1,5 procent). Verder
blijkt dat de pacht als financieringsfiguur bij
de overneming van een bedrijf een aflopend
karakter heeft. Men mag dan ook verwachten
dat bij de huidige pachtnormen de groep fa
milieverpachters nog wel kleiner zal worden.
Het vreemde vermogen is in de gehele Neder
landse landbouw van begin 1957 tot begin
1963 toegenomen van 2.250 miljoen gulden tot
3.149 miljoen gulden, hetgeen neerkomt op
een toeneming met 40 procent. Een deel van
het vreemde vermogen werd verkregen via de
interne financiering van de landbouw, dat wil
zeggen, via gelden die door landbouwers aan
andere agrariërs ter beschikking zijn gesteld.
Verder blijkt dat de Nederlandse landbouw
steeds meer behoefte heeft aan langer lopen
de kredieten. Het aandeel van het vreemde
vermogen op lange termijn nam toe van 70 tot
75 procent van het totale vreemde vermogen.
De familieleden blijken niet alleen de belang
rijkste verpachters te zijn; zij zijn tevens de
belangrijkste verschaffers van vreemde mid
delen, al blijkt hun aandeel in het vreemde
vermogen terug te lopen (van 48,4 procent in
1957 tot 44,8 procent in 1963). Dit is, evenals
het teruglopen van het aantal hectaren ver
pachte grond, voor de landbouw een zeer
ernstige zaak. Zowel het pachten van grond
tegen lage prijzen als het lenen van familie
leden tegen lage rente en soepele aflossings-
voorwaarden is voor vele landbouwbedrijven
een onmisbaar kostenvoordeel. Zouden zij dat
voordeel niet hebben, dan zou hun rentabiliteit
aanmerkelijk dalen.
478