in dit laatste punt: bij de tot nu toe gebruike
lijke inschrijvingen werd de uitgiftekoers voor
af meegedeeld. Bij de tender wordt de uitgifte-
koers pas vastgesteld aan de hand van de ont
vangen inschrijvingen. Wel ontvangen ook in
dit systeem alle inschrijvers de hun toegewe
zen stukken tegen een en dezelfde koers.
t
Rendement
^Wanneer zowel het rentepercentage als de
koers van uitgifte bekend zijn, kan men het
rendement op eenvoudige wijze berekenen.
Daarvoor drukt men immers de jaarlijkse in
komsten uit in een percentage van het geïn
vesteerde bedrag. Voor een kleine belegger is
het op een bepaald moment interessanter om
te weten, dat hij weer op een staatslening kan
inschrijven, dan om na te gaan of hij voor deze
obligaties 100 procent, 991/2 procent of 99 pro
cent moet betalen. Voor de grotere en vooral
de institutionele beleggers, waaronder ook
vallen pensioenfondsen, levensverzekerings
instellingen en spaarbanken, zijn er zoveel
mogelijkheden van belegging, dat het voor hen
juist de koers van uitgifte is, die een lening al
dan niet aantrekkelijk maakt. Deze instellingen
gaan bij een tenderlening dan ook aan het re
kenen om vast te stellen welke koers van uit
gifte voor hen nog interessant is. In de praktijk
blijkt meestal dat deze groep van institutionele
beleggers zorgt voor het 'volmaken' van de
lening. Het totaal van de inschrijvingen van
kleine beleggers vormt slechts een gering deel
van het gehele inschrijvingsbedrag.
Opgave van een minimumkoers
Normaal laat de uitgevende instelling de uit
gifte gepaard gaan met de opgave van een
koers, waartegen de lening minimaal geplaatst
kan worden. Dat wil zeggen, dat het gevraagde
bedrag tenminste op deze koers moet worden
aangeboden, wil de uitgifte doorgaan. Bij het
bepalen van deze minimumkoers moet de
emittent rekening houden met wijzigingen die
zich op de kapitaalmarkt kunnen voordoen,
zolang de inschrijving nog niet is gesloten.
Een enkel voorbeeld zal dit verduidelijken. In
oktober jongstleden kondigde de staat een
emissie aan, groot 250 miljoen gulden, met een
rente van 6% procent. De minimumkoers van
uitgifte bedroeg 981/2 procent. De marge die de
staat hier aanhield in verband met een moge
lijke verslechtering van de kapitaalmarkt, kan
worden berekend met behulp van de reeds uit
staande 6% procent lening-1986. De beursno
tering voor die lening bedroeg op het moment
van aankondiging ongeveer 100% procent of
wel 1 punt meer dan de minimumkoers waar
tegen de nieuwste lening werd aangeboden.
Bij een emissie moet men bovendien een
extra-attractie bieden om het gevraagde be
drag aangeboden te krijgen. Ook uit dien
hoofde zal de uitgiftekoers zodanig moeten
zijn, dat het rendement bij de nieuwe emissie
een fractie uitkomt boven dat van de reeds
uitstaande leningen.
Samenvattend kunnen wij concluderen dat de
genoemde marge van 1% punt bestaat uit:
a. een percentage om de lening aantrekkelijk
te maken en aldus het te leen gevraagde
bedrag aangeboden te krijgen;
b. een percentage om de lening aantrekkelijk
te doen blijven ingeval vóór de inschrij-
473