het totaal. Zij vormen dan ook de grootste hap uit het totaal. De regering stelt zelfs, dat, ingeval de groei in de onderwijsuitga ven zich in de toekomst onverminderd zou voortzetten, daardoor de uitvoering van an dere staatstaken in het gedrang zou kunnen komen. In vergelijking met Onderwijs is het in grootte tweede ministerie - Defensie - met 3,2 miljard gulden of 14 procent van het to taal niet meer dan een flinke kleuter. Alle an dere begrotingshoofdstukken zijn aanzienlijk kleiner van omvang. Ook Economische Zaken en Landbouw: voor beide blijven de uitgaven onder een miljard gulden. Ontvangsten Wat de financiering van al die uitgaven betreft deelt de miljoenennota mede, dat het rijk voor 1968 aan niet-belastingen - dus winsten uit bedrijven, kijkgelden, boeten, loodsgelden en dergelijke - een bedrag van 2,3 miljard gulden aan inkomsten verwacht. Daarnaast zijn de te innen belastingen begroot op 21,2 miljard gulden, waarop echter in mindering komt het bedrag ad 3,1 miljard gulden, dat wel via het rijk wordt geïnd, maar dat voor de gemeenten en provincies bestemd is. Zo stagneren de voor 1968 begrote totale inkomsten van het rijk op 20,4 miljard gulden, hetgeen bij de geplande uitgaven een tekort betekent van 2,7 miljard gulden. Dit is het grootste tekort dat een rijks begroting in ons land ooit te zien heeft gege ven. Ook het uitgaventotaal betekent een re cord, evenals de totale belastingdruk die bij de voorgestelde becijfering 27,5 procent van het nationale inkomen gaat belopen, tegen over 27 procent in 1967. Dekking van het tekort Wat nu de dekking van dat tekort betreft, ver wacht de regering, dat zij in 1968 zal kunnen beschikken over 1.400 miljoen gulden uit de voorinschrijfrekeningen, dat wil zeggen uit de toeneming van de tegoeden die onder meer het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds bij het rijk aanhoudt. De toeneming van deze te goeden komt uit de premiebetaling. Het dan nog resterende bedrag ad 1.300 miljoen gul den wil de regering lenen, en wel ten dele op korte termijn, dus door uitgifte van schatkist papier, en ten dele op lange termijn op de binnenlandse kapitaalmarkt. De financiering met schatkistpapier zal daar bij worden beperkt tot het bedrag waarmee de belastingontvangsten in 1968 zullen wor den gedrukt tengevolge van de reeds ingega ne conjunctuurverflauwing. De conjuncturele daling in de opbrengst is becijferd op ruim 700 miljoen gulden. Voor de overige 600 mil joen gulden zal de staat in 1968 obligatiele ningen uitgeven. Het daarbij in totaal op te ne men bedrag is nagenoeg even groot als het bedrag dat het rijk in 1968 zal aflossen op reeds lopende leningen. Deze leningpolitiek zal dus geen verdere druk op de al krappe kapitaalmarkt betekenen. 360

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1967 | | pagina 6