ven achterblijven, en zij wil dat ook niet. Overi
gens zijn nog meer rijksuitgaven gevoelig
voor de voortdurende stijgingstendens, die
de lonen en salarissen in het economisch le
ven vertonen. Zo zullen met de salarissen,
waar mogelijk, ook de pensioenvoorzienin
gen worden opgetrokken, evenals de uitkerin
gen ingevolge sociale verzekeringswetten en
de algemene ouderdomswet. Betrekt men die
posten mede in de beschouwing, dan is van
het voorgelegde begrotingstotaal ad 23 mil
jard gulden niet minder dan negen miljard
gulden loongevoelig. Vandaar dus een deel
van de stijging.
Een andere factor die het begrotingstotaal in
de laatste jaren regelmatig heeft opgevoerd,
was - hoe vreemd dat in eerste instantie ook
moge lijken - de geboortegolf van de jaren
1945-1946. Zij heeft een grote bijdrage gele
verd tot wat de regering noemt 'de stormach
tige groei van de onderwijsuitgaven'. Achter
eenvolgens had zij invloed op de uitgaven die
nodig waren voor de op elkaar volgende soor
ten onderwijs, van kleuterschool tot universi
teit. Het is mede door die geboortegolf dat
de voor het onderwijs gedane uitgaven in de
spanne tijds tussen 1954 en 1966 zevenmaal
zo hoog zijn geworden. De kinderen van die
eerste na-oorlogse jaren zijn nu 21 a 22 jaar,
en velen hunner bezoeken nu onze universi
teiten en hogescholen: de duurste onderwijs
instellingen in het land.
Iets over de verdeling
De uitgaven die het rijk in 1968 voor onder
wijsdoeleinden wil doen, belopen niet minder
dan 5,8 miljard gulden oftewel 25 procent van
Bijkantoor Swifterbant van de boerenleenbank Dronten
359