brugging, haar uitgaven ten dele inflatoir fi
nanciert om zo een beter arbeidsklimaat te
scheppen. De SER verwacht dat het rijk voor
ongeveer 750 miljoen tot 1 miljard gulden in
flatoir zal moeten financieren, dit wil zeggen
zal moeten putten uit bronnen buiten de be
lastingopbrengst en langlopende leningen.
Het is immers onmogelijk op korte termijn de
besparingen voldoende te laten stijgen. Hier
naar zal wel moeten worden gestreefd, door
de stijging van zowel de particuliere als de
overheidsconsumptie te beperken, teneinde
het evenwicht tussen besparingen en investe
ringen ook in de komende jaren te kunnen
handhaven. Voor 1967 wordt verwacht dat
19,2 procent van het nationaal inkomen zal
worden bespaard, waarvan door de overheid
4,9 procent, door de institutionele beleggers
7.1 procent en door de gezinnen en bedrijven
7.2 procent. De spaarquote is overigens nog
steeds lager dan het structureel gewenste per
centage (22,6 procent). Door de spanning op
de kapitaalmarkt en door de daaruit voort
vloeiende hoge rentestand is het voor vele
ondernemingen onmogelijk de benodigde mid
delen voor investeringen te verkrijgen.
De SER acht het dan ook gewenst dat de over
heid de schorsing van de fiscale faciliteiten,
namelijk de vervroegde afschrijving en de in
vesteringsaftrek ongedaan maakt om aldus de
particuliere investeringen te stimuleren. Na
tuurlijk moet de overheid bij het geven van
deze faciliteiten en zeker ook bij haar inflatoi
re financiering, met het oog op de betalings
balans en onze concurrentiepositie in het bui
tenland, de kosten- en prijsontwikkeling nauw
lettend in het oog houden.
Wellicht kan een regionaal gedifferentieerde
toepassing van deze faciliteiten hier enige op
lossing brengen. Wij zouden dat ook gunstig
achten voor het midden- en kleinbedrijf. Zoals
de zaken staan op het ogenblik dat wij dit
schrijven, zijn er alleen financiële voordelen
te behalen bij de vestiging van nieuwe bedrij
ven in de probleemgebieden. Uitbreidingen
van bestaande bedrijven in die gebieden ko
men daarvoor niet in aanmerking. Juist voor
de kleine en middelgrote ondernemingen die
aan de vestiging van een compleet nieuw be
drijf niet gauw toekomen, zou het gunstig en
ook billijk zijn als investeringen van meer be
scheiden omvang, die toch ook hun bijdrage
tot de werkgelegenheid kunnen leveren, even
eens in de termen van de financiële steun zou
den vallen.
De nationale produktie zal, zoals het zich nu
laat aanzien, een lager groeipercentage dan
vorig jaar laten zien. Ook de produktie in de
industrie ligt beneden het niveau van 1966. De
orderportefeuilles zijn eveneens minder goed
gevuld dan in de overeenkomstige maanden
in 1966. Bepalend voor de toename van het
257