der dan 584 miljoen gulden aan dure voor
schotten opnemen.
De schatkist daarentegen kon gedurende de
ze periode steeds voldoende middelen bij
eenbrengen om haar betalingen te kunnen
doen, al kostte het de Agent van het ministe
rie van Financiën diverse malen slapeloze
nachten. Afgifte van schatkistpapier, tijdige be
lastingontvangsten en storting op de staatsle
ning, vulden de schatkist telkens zodanig, dat
de bodem steeds bedekt bleef. Op één uit
zondering na, voorzover tenminste uit de op
eenvolgende weekbalansen van de Neder-
landsche Bank valt op te merken. Op de week
staat van 26 juni bleek de schatkist leegge-
schraapt te zijn.
Een dergelijke situatie komt maar zelden voor.
Wij moeten hiervoor teruggaan naar medio
juli 1964 toen het rijk eveneens met een tijde
lijk tekort te kampen had. In dergelijke situa
ties staat de Nederlandsche Bank echter on
middellijk klaar als redder in de nood. Ge
schiedt deze hulp bij de banken tegen een
rente die er wel zijn mag (thans vijf procent),
voor de staat gelden aantrekkelijker condi
ties. De wet verplicht de Nederlandsche Bank
om het rijk in tijd van nood een renteloos voor
schot van maximaal 150 miljoen gulden ter be
schikking te stellen. Deze verplichting is neer
gelegd in artikel 20 van de Bankwet.
Het rijk maakt echter van deze faciliteit geen
misbruik. De voorlaatste keer dat het deze hulp
inriep was in juli 1964. Sindsdien heeft de
staat zichzelf steeds kunnen redden, zij het
dan wel vaak met de hakken over de sloot.
Wij hebben zoiets ook weer gezien in de af
gelopen maanden. Dankzij de enorme verko
pen van schatkistpapier kon de schatkist haar
saldo zodanig opvijzelen, dat zij steeds over
voldoende middelen beschikte. De afname
hiervan kon zij natuurlijk wel stimuleren door
de prijzen aantrekkelijk te maken. Uiteindelijk
is zij echter toch volledig afhankelijk van de
liquiditeitsruimte en de belangstelling van de
banken.
Behalve met deze onzekere factor werkt het
rijk natuurlijk met vele middelen waarvan het
zeker kan zijn. De voornaamste zijn de belas
tingen. Indien de rijksuitgaven de ontvangsten
sterk en langduriger overschrijden, zal het
rijk deze leemte dienen op te vullen met lang
lopende leningen. Zo zagen we op 1 juni 300
miljoen gulden in de schatkist belanden als
storting op de zes procent emissie van eind
april. Als tijdelijke overbrugging staan weer
andere wegen open. Naast de plaatsing van
schatkistpapier is het aangewezen middel
daartoe het opnemen van kasgeldleningen.
Ook hiertoe besloot het rijk toen het eind juni
zonder een cent in kas zat. De keuze viel daar
bij op leningen met een looptijd van drie maan
den. Daarmee liep het rijk vooruit op de ver
wachte grote belastingontvangsten in de
maand oktober, voornamelijk uit hoofde van
de voorlopige aanslagen van de vennoot
schapsbelasting.
De rente van deze leningen bedroeg zes pro
cent op jaarbasis, hetgeen in overeenstem
ming was met de marktverhoudingen.
Hoeveel geld er op deze condities aan het rijk
werd aangeboden is niet bekend gemaakt.
Slechts uit het onmiddellijk krapper worden
van de geldmarkt kon worden afgeleid dat er
grote belangstelling voor bestond. Dat is be
grijpelijk, want kasgeldleningen aan de staat,
een beste geldbelegging, vielen niet onder de
kredietrestrictie.
Intussen zijn de kredietbeperkingen vrijwel
295