VAN DE BOEKENPLANK
James S. Duesenberry, Geld en krediet, Pris
ma-compendia nummer 39, Utrecht/Antwer
pen, 1966, 160 bladzijden, f 2,25.
Voor twee gulden vijfentwintig is in dit boek
je de kennis te koop van een financieel-eco-
nomisch deskundige met een wereldnaam.
Het kan inderdaad als een 'compendium' wor
den beschouwd, zoals de titel van de serie
aangeeft: het omvat zowel de geschiedenis
van het geld als een beschrijving van het be
staande geldwezen en een uiteenzetting van
de geldtheorie. Het spreekt vanzelf dat de be
handeling van de stof op alle drie deze ge
bieden in het beknopte bestek van deze uit
gave tot de grote lijnen beperkt moet blij
ven.
Deskundigen van wereldnaam zijn in ons land
zeldzaam. De deskundige waarover het hier
gaat is een Amerikaan. Dat heeft tot onvermij
delijk gevolg dat al zijn voorbeelden en be
schrijvingen - afgezien van de geschiedenis,
want die heeft Amerika nagenoeg niet - op de
Verenigde Staten betrekking hebben. Dat be
treft met name zijn beschrijving van het be
staande geldwezen, waarin de lezer in het
geheel niets vindt over de geldstelsels in Eu
ropese landen. Voor Europese lezers leveren
daarom de historische en theoretische gedeel
ten de meest interessante passages. Van de
theorie behandelt de schrijver eerst de vraag
langs welke wegen nieuw geld ontstaat, en
wel in de eerste plaats giraal geld: de theorie
van de geldschepping. In een volgend hoofd
stuk, nadat hij een beschrijving heeft gege
ven van het bankwezen en de kapitaalmarkt
in Amerika, gaat hij in op de rentetheorie: de
vraag door welke factoren de hoogte van de
rente wordt bepaald.
Tegenover het nadeel van de uitsluitend Ame
rikaanse voorbeelden staat het voordeel van
een Amerikaanse stijl, waarin de schrijver
recht op de man afgaat, eenvoudig en zonder
omhaal. Dat wil niet zeggen dat nu ook de the
oretische gedeelten gemakkelijk te volgen
zijn. Die beschouwingen blijven inspanning
vergen. De meeste kopers van dit boekje
zullen het echter niet zo zeer om de theorie
nemen als wel om de beschrijving van de
praktijk.
De vertaling is vlot, maar de vertaler heeft zich
niet overal voldoende aangepast bij het
spraakgebruik in de Nederlandse financiële
wereld. Zo spreekt hij van 'reserve' waar li
quiditeiten bedoeld zijn, van 'lener' waar geld-
nemer zou moeten staan en soms van 'inves
teringen' waar in het Nederlands alleen het
woord beleggingen juist zou zijn. Die schoon-
heidsfouten doen echter weinig af aan de
bruikbaarheid van het boek.