1 Sinds 1964 heeft de overheid steeds inflatoir gefinancierd, ook nog in 1966. Volgens dr. Holtrop zal zij haar bestedingen in de toe komst dienen aan te passen bij het belas tingniveau (26% van het nationaal inkomen) eventueel aangevuld met bedragen gelijk aan 3 a 4% van het nationaal inkomen, die dan gefinancierd kunnen worden met een be roep op de kapitaalmarkt. Alle bestedingen boven dit niveau zullen de inflatie bevorde ren en daarmee de nationale overbesteding. Door een verhoging van de export tegen het einde van 1966 en door de stabilisering van de importen werd de lopende rekening van de betalingsbalans in het tweede deel van 1966 aanzienlijk verbeterd, al sloot zij nog steeds met een flink tekort. In de eerste maanden van 1967 blijkt de betalingsbalans nog steeds niet sluitend te zijn. Dit feit vormt een ongunstige tegenstelling met 1957, eveneens een jaar waarin de binnenlandse bestedingen danig werden afgeremd: toen kwam de betalings balans snel in evenwicht. Dit kan goeddeels verklaard worden door de sterkere stijging van de nationale bestedingen (5y2%) boven die van het nationaal inkomen (4%) die nu is opgetreden. Vooral in vaste activa en voorra den werd belangrijk meer geïnvesteerd. Hier van kwam het overgrote deel aan de woning bouw en aan andere overheidsinvesteringen en slechts weinig aan het bedrijfsleven ten goede. De stijging van de consumptieve investeringen bleef vooral in de particuliere sector sterk achter. Dit zou kunnen inhouden dat de spaar quote enigszins gestegen is, al zal het percen tage van het nationaal inkomen dat het Cen traal Plan 1970 voor dat jaar nodig acht (22,6%) voorlopig wel niet bereikt worden. De presi dent van de Nederlandsche Bank zegt dat de spaarquote wel zal moeten stijgen om intern en extern evenwicht bij het streven naar eco nomische groei te kunnen handhaven. Ten aanzien van de kostenstijgingen zegt de Bank in haar verslag, dat vooral de loonkosten en de kosten van de sociale verzekering sterk zijn gestegen. De stijging van de loonkosten in 1966 wordt geschat op 10,5%, wat 6,5% uitgaat boven de gemiddelde produktiviteits- stijging. Het blijkt dan ook dat de stijging van het nationaal inkomen voor meer dan de helft is veroorzaakt door de stijging van lonen en prijzen. Uit het voorgaande blijkt reeds dat de loon stijgingen slechts ten dele een vergroting van het besteedbaar inkomen betekenden. Sinds 1958 is de toeneming van het besteedbaar in komen (7% per jaar) voor de helft geabsor beerd door de stijging van de kosten van le vensonderhoud, die in de laatste drie jaar al met in totaal 17,5% zijn gestegen. De doelbewust beperkt gehouden loonstijgin gen in de jaren vijftig hadden Nederland tot een goedkoopte-eiland gemaakt. De reactie daarop, in de vorm van overmatige loonstijgin gen, heeft die positie doen verdwijnen. Gemid deld stegen onze exportprijzen in 1966 een half procent meer dan die van onze concur renten, zodat onze concurrentiepositie is ver zwakt. Het blijkt dat het Nederlandse bedrijfs leven zijn export slechts heeft kunnen hand haven door met minder winst genoegen te nemen. 173

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1967 | | pagina 35