Grotere spaaractiviteit
STATISTISCHE GEGEVENS
Dank zij de activiteit van het spaarderscorps bij de boerenleenbanken zijn de spaargelden in de maand februari
toegenomen met bijna 27 miljoen, hetgeen 50% meer is dan in februari 1966. Dit is een des te opvallender ver
schijnsel als men het resultaat vergelijkt met de aanwas van de spaargelden bij de overige traditionele spaarin-
stellingen. Zowel de R.P.S. als de algemene spaarbanken, en de Utrechtse boerenleenbanken noteerden een la
ger overschot dan in de overeenkomstige maand van het vorig jaar. Een afdoende verklaring voor deze ontwikke
ling is momenteel nog moeilijk te geven. Wel is uit interne onderzoekingen gebleken, dat de stroom spaargelden
op het meer geïndustrialiseerde platteland en in de steden groter is geweest dan op het platteland.
Tegenover deze stijging van de spaargelden staat echter een achteruitgang van het tegoed dat de rekeninghouders
in rekening-courant aanhouden, terwijl het resultaat op de termijngelden eveneens negatief was. De mogelijkheid
is niet uitgesloten, dat een deel van deze gelden overgeboekt is naar de spaarrekeningen. Een aantal rekeninghou
ders heeft de gewoonte om in het begin van het jaar hun liquiditeitsoverschot naar de spaarsfeer over te brengen.
In deze richting wijst enigszins het feit dat de totale stijging van de toevertrouwde middelen in februari van dit
jaar met 23 miljoen gelijk is aan de stijging in dezelfde maand van de jaren 1965 en 1966.
Aan de uitzettingenkant vertoonde de ontwikkeling van de kredieten in rekening-courant en de voorschotten een
vrij rustig beeld. De kredieten in rekening-courant namen toe met 7 miljoen, terwijl er aan voorschotten f 18
miljoen meer werd verstrekt dan afgelost.
Deze stijgingen konden bijna geheel gefinancierd worden uit de aangroei van de toevertrouwde middelen De li
quiditeiten vertonen daarom slechts een geringe daling. Op het liquiditeitsreservoir, dat de boerenleenbanken bij
de centrale bank aanhouden, werd voor 2,6 miljoen een beroep gedaan.
Spaarbeweging
De stijgende tendens, die gedurende de eerste twee maanden van het jaar is ingezet, heeft zich ook in de maand
maart kunnen handhaven. In deze maand werd er bij de boerenleenbanken f 189,8 miljoen op de spaarrekeningen
gestort en f 174,8 miljoen terugbetaald, zodat er een spaaroverschot kon worden genoteerd van f 15,0 miljoen te
vergelijken met f 4,8 miljoen in maart 1966.
Volgens de voorlopige gegevens bedroeg het inleggerstekort bij de R.P.S. f 0,3 miljoen en het spaaroverschot bij
de Algemene Spaarbankbond 12,6 miljoen. Bij de raiffeisenbanken aangesloten bij de CCRB te Utrecht overtrof
fen de stortingen de terugbetalingen met f 19,4 miljoen.
138