gen, dat de Nederlandse economie lijkt op de man die, ondanks voortdurende waarschuwin gen van een dokter, in een te hoog tempo is blijven doorwerken en daarna de bekende 'lichte waarschuwing' heeft gekregen. De pa tiënt zal zich daarna, zoals bekend, een zeke re tijd in acht moeten nemen; hij zal dan, zo als de dokter pleegt te zeggen, wel stokoud kunnen worden. Zo iets is in onze Nederlandse economie ook aan de hand. Ook de economie heeft een 'lichte waarschuwing' gehad. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat deze term hier evenzeer een understatement is als in de mond van de dokter. De sfeer van de beeld spraak nu geheel verlatend: wij hebben nu enkele jaren achter de rug van een welhaast klassiek inflatiepatroon: bestedingsinflatie, inkomensinflatie en monetaire inflatie. Ik zal niet de gehele geschiedenis van het ontstaan en de correctie van deze inflatie ophalen. Ik constateer, dat de toestand niet zo is, dat men aan een voortgezette welvaartsgroei moet wanhopen, maar dat er anderzijds wel enkele duidelijke lessen uit het verleden moeten wor den getrokken. Twee lessen voor de toekomst In wezen zijn deze lessen eenvoudig; het zijn er twee. In de eerste plaats zullen de over heidsuitgaven in de pas moeten blijven met de trendmatige reële stijging van het nationale inkomen. Wil men toch een snellere stijging van deze uitgaven, dan kan dit natuurlijk op twee manieren: door belastingverhoging, of - en dan zijn wij geheel op het terrein van het bankwezen - door een toenemende spaar- neiging. Wat het eerste betreft heeft het ver leden ons geleerd, dat men dat niet met 'em- mersvol' tegelijk kan doen, omdat dan gigan tische inflatoire afwentelingsprocessen optre den. Wat punt b. aangaat: toenemende parti culiere besparingen kan men alleen verwach ten wanneer er een redelijk vertrouwen is in de stabiliteit van de geldwaarde. De tweede les is dat de lonen zo dicht moge lijk op de produktiviteit moeten blijven. Ik behoef dat op het ogenblik nauwelijks te ad strueren. Allerlei ongelukken op het gebied van de werkgelegenheid hebben natuurlijk te maken met een veelheid van oorzaken, maar de in verhouding tot de produktiviteit zeer grote nominale loonsverhogingen van de laat ste jaren spelen zeker ook een niet onbelang rijke rol. De wagen moet voor 1968 en volgende jaren weer op het goede spoor worden gezet; het interim-kabinet heeft voor het heden daaraan het mogelijke gedaan. Het jaar 1967 zelf vraagt daarbij nog bijzonderlijk de aandacht. Wij zitten in menig opzicht met een kenterend getij. Deze situatie - kenterend getij vormt vaak draaikolken - vraagt voor 1967 een zeer behoedzaam beleid, met name een behoed zaam financieringsbeleid. De uitkomst van de begroting voor 1967 in dit opzicht, zoals die aanvankelijk in de miljoe nennota 1967 werd voorzien, te weten geen beroep op de open kapitaalmarkt, pakt geheel anders uit. De belastingontvangsten blijven, afgezien van de belastingplannen van dit ka binet, met 600 miljoen gulden achter op de ramingen. Ook anderszins blijkt het begrc- tingsbeeld van 1967, geheel los van de door dit kabinet genomen beslissingen, er geheel anders uit te zien. Zo bleken grote bedragen van de begroting 1966 naar 1967 overgeboekt te moeten worden. 90

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1967 | | pagina 16