meer ook tot uitdrukking in de afgifteprijzen voor schatkistpapier door de Agent van het ministerie van Financiën. Begin januari be droegen deze voor acht- en twaalfmaandspro- messen respectievelijk 49/u procent en 45/8 procent terwijl eind december voor soortge lijke looptijden 51/8 procent gold, derhalve ongeveer een half procent hoger. De tarieven voor drie- en vijfjaars schatkistbiljetten liepen in de loop van het jaar nog verder uit. Zij ste gen van 41/2 en 4ys procent naar 5% en 6Vió procent. Ondanks de voortdurende geldmarktspannin gen wist de Agent toch nog behoorlijk wat papier te plaatsen. Per saldo steeg het aan schatkistpromessen uitstaande bedrag van 746 miljoen gulden per 27 december 1965 tot 1.239 miljoen gulden op dezelfde datum van dit jaar. In dezelfde periode steeg het bedrag aan biljetten van 2.935 miljoen gulden tot 3.012 miljoen gulden. In totaal derhalve een stijging van 570 miljoen gulden. In het jaar 1965 beliep deze stijging 467 miljoen gulden. De stijging van de bankbiljettenomloop bleek in het afgelopen jaar ongeveer 200 miljoen gul den lager te zijn dan in 1965. Bij vergelijking van de laatste weekstaat van 1965 met die van dit jaar blijkt, dat de omloop met 561 miljoen gulden is gestegen van 7.753 naar 8.314 mil joen gulden. In 1965 beliep de stijging rond 750 miljoen gulden. Ook de renteloos aan te houden deposito's beïnvloedden de geldmarkt merkbaar. Al za gen we dat de overschrijdingen van de krediet normen zich voortdurend - op twee strafperio den na - beneden die van 1965 bewogen. De totale goud- en deviezenvoorraad die eind 1965 7.459 miljoen gulden beliep, belandde uiteindelijk op 27 december 1966 op 7.406 miljoen gulden. De schommelingen in de goud en deviezenvoorraad van de Nederlandsche Bank hadden per saldo praktisch geen invloed op de geldmarkt. Wel hebben de activiteiten van de Nederlandsche Bank op de valuta markt ook in dit jaar weer vaker gezorgd voor een tijdelijke verruiming. Veelal kocht de Bank contante dollars en verkocht zij ze gelijktijdig op termijn, waardoor tijdelijk middelen naar de geldmarkt vloeiden. In 1966 werd door de banken wegens de grote krapte regelmatig en vaak voor zeer hoge be dragen een beroep op de Nederlandsche Bank gedaan door het opnemen van dure voorschot ten. Tot overmaat van ramp werd het rente tarief van de Nederlandsche Bank per 2 mei 1966 met een half procent verhoogd waar door de gevraagde hulp op vijf en een half procent kwam te staan. Tegen dit hoge rentetarief was het geen uit zondering dat de banken voor bedragen boven de 300 miljoen gulden - éénmaal zelfs bijna 470 miljoen gulden - bij de Nederlandsche Bank in het krijt moesten staan om te kunnen voldoen aan de dagelijkse betalingsverplich tingen. De stijgende lijn die de rente in 1965 op de kapitaalmarkt volgde zette zich in het afgelo pen jaar voort. Het was een onafwendbaar uitvloeisel van de krappe kapitaalmarkt. Werd in 1965 het toen extreem hoge niveau van zes a zes eenvierde procent bereikt, in 1966 bleek vaak zeven tot zeven en een half procent nodig om de geldvragers met hun emissies kans van slagen te geven. In totaal was met de in 1966 opengestelde obli gatie-emissies een bedrag van ongeveer 2.300 miljoen gulden gemoeid. Dit cijfer week niet 33

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1967 | | pagina 35