En alle dingen die zij maakt, zijn echte Meester-werken! PIETERNEL: Je gaat nu toch geen namen noemen?! Dat zijn er wel zeshonderd! Dacht jij dat ik die onthouden kan? Je lijkt me wel bed bed THOMASVAER: Nee nee, dat zou ondoenlijk zijn, ben ik geneigd te menen. En bovendien: je staat zo gauw op al te zere tenen! Maar wel lijkt het me passend, dat wij hier denken even, Aan hen die niet meer bij ons zijn, die dit niet meer beleven. Zoals de heer Delhougne - de enige die ik zal noemen: Gij zult begrijpen dat wij graag in hem ook de anderen roemen. Want velen hebben hier hun tijd, de tijd hun toegemeten, Vol ijver aan deez' bank gewijd. Laat ons hen niet vergeten! PIETERNEL: Vergeet ook hèn niet Thomasvaer, die onze bank verlieten: De werkers van het eerste uur, die van 't pensioen genieten. Zij werkten in hun leven uit, wat reeds Raiffeisen dacht: Dat hechte eensgezindheid, de grondslag is van macht! THOMASVAER: Want nooit had onze bank zo machtig kunnen bouwen, Wanneer zij niet de rugsteun had van een algemeen vertrouwen, Van heel haar groot cliëntenkoor, de aangesloten banken! PIETERNEL: Als wij zo snel gegroeid zijn hier, is dat aan hen te danken! THOMASVAER: Toch is er iets persoonlijks, dat wij hier moeten zeggen: Want als wij héél ons werkterrein, van oud naar nieuw verleggen, Naar gene zijde van het spoor, dan komt dat niet door groei alleen! PIETERNEL: De groei en bloei van dier of plant, die vindt men niet in steen: Geen groei ter wereld kan een pand, een bouw, de grond uit stampen!

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1967 | | pagina 11