der een gestadig krimpende omzet. Zij klagen over gebrek aan opdrachten op de beurs: hun omzetten dalen, de koersen dalen, hun provisiebaten dalen - en dat bij voortdu rend stijgende kosten. Al jarenlang werkte daarom het bestuur van de vereniging aan plannen om door reorganisatie van de beurs handel de Amsterdamse effectenbeurs meer leven in te blazen. Verscheidene commissies hebben daartoe in de afgelopen jaren de beurswerkzaamheden onderzocht. Het doel was daarbij steeds tweeledig: men wilde ko men tot verruiming van de beurshandel, en tot een juistere koersvorming. Maar veel resul taat hebben die commissies tot nu toe niet ge boekt, onder meer doordat de belangen van de leden onderling te sterk uiteenliepen. Een van de belangrijkste aanleidingen, waar om men met die onderzoekingen begon, is de samensmelting geweest van de vier grootste banken in ons land tot twee mammoetbanken. In 1964 immers gingen de toenmalige Twent- sche Bank en de Nederlandsche Handelmaat schappij op in de Algemene Bank Nederland. En kort daarna werd dat voorbeeld gevolgd door de Amsterdamsche Bank, die met de Rot- terdamsche Bank een fusie aanging, waaruit de Amrobank resulteerde. Men kan het aandeel van deze twee banken in de totale effectenom- zet in ons land globaal schatten op zeventig procent. Het is duidelijk dat daardoor vooral bij de kleinere beursleden de vrees werd ver groot, dat nog meer aan- en verkooporders door deze mammoets zouden worden ineen gesloten - waardoor zij buiten de beurs zou den worden afgewerkt. Beschouwt men de totale jaaromzet van aan delen, obligaties en pandbrieven naar hun no minale waard - claims en dergelijke laten wij gemakshalve buiten beschouwing - datr lijkt de beursklacht ongegrond. Want globaal schommelde de omzet in de jaren na de oor log tot in 1952 rond een miljard gulden, om daarna geleidelijk op te lopen tot 1,5 a 2 miljard gulden. Het beeld wordt echter volkomen an ders wanneer men zich realiseert dat de provi sietarieven lang niet altijd over de nominale hoogte van de transacties worden berekend. Dat geschiedt alleen voorzover de koers van de stukken ligt tussen 30 en 105%. Doet het verhandelde fonds een hogere koers, dan wordt de provisie berekend over de koers waarde. Nu leert reeds een oppervlakkige blik in de officiële prijscourant dat in de hui dige marktsituatie veruit de meeste obliga ties onder de 105 staan, terwijl daartegenover de aandelen merendeels veel hoger noteren. De klacht van de commissionairs over een ver kleining van hun provisiegrondslag zal daar om, voorzover zij niet uit de besproken con centratie, maar uit omzetdaling voortvloeit, een gevolg zijn van de gang van zaken in de aan- delensector die in de laatste jaren een sterke koersdaling liet zien. Men kan deze sector wellicht het eenvoudigst beoordelen aan de hand van de ongeveer vijftig representatieve aandelen, waarvan de beurs koersen de grondslag vormen van de bekende AHP-CBS-indices. De daling van de reële beursomzetten van deze groep van toonaange vende aandelen, is typisch voor de omzetdaling in de hele aandelensector, beoordeeld naar koerswaarde. Beliep de omzet in deze groep aandelen in 1960 nog 3,1 miljard gulden, in de daaropvolgende jaren daalde hij beneden twee miljard gulden en in de laatste jaren kwam hij weinig hoger dan een miljard gulden. Deze da ling van de effectieve omzetcijfers is groten- 6583

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 25