Momentopname IDEAAL SPAARPLAN DE ZILVERVLOOT Het is een traditie geworden, dat wij onze boe renleenbanken een maal per jaar op de hoogte stellen hoe de ontwikkeling is geweest van het Ideaal Spaarplan De Zilvervloot. Niet alleen omdat wij menen, dat zij er recht op hebben om de resultaten te weten van de jaarlijks per 30 juni gehouden enquêtes, waaraan zij hun me dewerking hebben verleend, maar ook omdat het activeren van de deelneming aan dit spaar plan voor het belangrijkste deel door hen ge beurt. In voorafgaande jaren hebben wij met het bekendmaken van de resultaten van de enquête gewacht tot de overheid het totaal van de cijfers van alle Nederlandse spaarinstel- lingen bekendmaakte. De overheid publiceert deze cijfers eerst na verloop van zes tot acht maanden. De reden hiervan ontgaat ons. De cijfers zijn dan meestal verouderd en ze zijn weinigen tot nut. Wij zullen nu dan ook moeten volstaan met het verstrekken van de cijfers van onze boerenleenbankorganisatie. Op 30 juni 1966 waren er bij onze boerenleen banken totaal ruim 138.000 deelnemers aan het Ideaal Spaarplan De Zilvervloot, met een geza menlijk ingelegd bedrag van 94 miljoen. Se dert 30 juni 1965 zijn er ruim 14.000 deelnemers bijgekomen, ofwel 11% van het totaal aantal op genoemde datum. Het aantal nieuwelingen is zowel absoluut als relatief aanmerkelijk min der dan in de voorafgaande twee jaren (15% in 1965 en 17% in 1964). Wanneer wij het verloop per provincie bezien, dan valt het op dat in Limburg in de periode van 1 juli 1965 tot 30 juni 1966 bijna 1.300 jeugdspaarovereenkomsten minder werden af gesloten dan in de daaraan voorafgaande pe riode. Ook in de provincies Zuid-Holland en Overijssel zien wij een teruggang ten opzichte van het voorafgaande jaar. In de provincies Friesland, Drente en Noord-Holland zien wij een kleine stijging, terwijl in de overige, nog niet genoemde, provincies het aantal nieuw af gesloten overeenkomsten niet wezenlijk ver schilt van die in de periode van 1 juli 1964 tot 30 juni 1965. Slechts in Zeeland kan van een aanzienlijke toeneming gesproken worden in vergelijking met de voorafgaande periode. Om hieruit conclusies te trekken zullen wij moeten wachten tot de landelijke cijfers be kend zijn. Wij kunnen ons nauwelijks voorstel len, dat alleen bij onze boerenleenbanken de ontwikkeling zou zijn achtergebleven, gelet op het feit, dat in de afgelopen jaren deze ontwik keling op de landelijke vooruitliep. De verhoging van de per jaar maximaal toe gestane besparingen tot 300 blijkt reeds van invloed te zijn geweest op het gespaarde be drag. Van 1 juli 1965 tot 30 juni 1966 nam het ingelegde bedrag toe met 18 miljoen, te ver gelijken met een toeneming van 13 miljoen in de voorafgaande periode. Verwacht mag wor den, dat op 31 december aanstaande het totale 6572

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 14