De financiële positie van land- en tuinbouw LANDBOUWKREDIETDAG TE SCHEVENINGEN Aan de inleiding door dr. A. Maris, gehou den op de Landbouwkredietdag 1966 ontle nen wij het volgende. De vraag hoeveel geld de boer verdient is lange tijd belangrijker geweest dan de vraag hoeveel geld hij heeft. Tot voor kort schonken het LEI, de landbouwpers en waarschijnlijk ook de boeren zelf vooral aandacht aan die fi nanciële kanten van de landbouw die betrek king hebben op de hoogte van het inkomen, de inkomensverschillen en dergelijke. In de laat ste tijd krijgen de vermogenspositie en de fi nanciering van het bedrijf steeds meer aan dacht. De redenen daarvoor? De belangrijkste reden is wel deze, dat in en buiten ons land het vreemde vermogen in de landbouw na 1950 re gelmatig stijgt; zo begon de heer Maris zijn in leiding. Dit verschijnsel roept de vraag op of het toenemend gebruik van landbouwkrediet als een alarmerend verschijnsel moet worden gezien, of als een teken van vooruitgang. De groeiende landbouwschuld kan, aldus dr. Maris, positief worden beoordeeld wanneer zij een gevolg is van een noodzakelijke uitbrei ding en verbetering van het produktieappa- raat, dus van de boerenbedrijven. Stijging van het vreemd vermogen als gevolg van een slechte rentabiliteit roept daarentegen wel vra gen op. Waarom is er meer geld nodig? De groei van het in onze nationale boerderij gestoken eigen en vreemd vermogen heeft na tuurlijk bepaalde oorzaken. Drie verschijnse len zijn daarbij de laatste 15 jaar van belang: Het eerste is de daling van de landbouwende bevolking, die samengaat met een sterke me chanisatie. Vervolgens is er een bedrijfsver- groting aan het optreden, en tenslotte valt het op dat de produktie nog steeds blijft stijgen. Die produktiestijging treedt vrijwel uitsluitend op bij de dierlijke produkten, waarmede de heer Maris dus doelt op de toename van mest- varkens, slachtpluimvee, en dergelijke. Een groeiende veestapel en het gebruik van meer krachtvoer zijn tekenen hiervan. Daar naast nemen werktuigen, brandstoffen enzo voort steeds meer de rol over van de arbeiden de boer, zodat met andere woorden in de to tale kosten het aandeel van de arbeid daalt. Het voor de financiering belangrijkste gevolg van die verschuivingen is dat de landbouw steeds kapitaalintensiever wordt. Andere verhoudingen Ongeveer een op de dertig boerderijen ver wisselt jaarlijks van bedrijfshoofd. Deze ver andering gaat veelal samen met een splitsing van het familievermogen, waarbij geld uit de landbouw wegvloeit. Hiervoor en voor de be- 6568

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 10