nancierende instellingen een sterk overheer
sende rol gespeeld.
Mede doordat het de landbouw tot nu toe
mogelijk was om het investeringsproces nog
voor een groot gedeelte met eigen vermogen
te financieren, is het financieringsvraagstuk
met name in de periode 1957-1962 in het al
gemeen geen stagnerende factor van beteke
nis geweest.
Hoewel deze conclusie van dr. Maris in het
algemeen als juist wordt aanvaard, dient men
zich te realiseren dat voor bepaalde finan
cieringsdoeleinden met name in de laatste
jaren soms ernstige problemen zijn ontstaan.
Mede daarom hield drs. F. P. J. Bakx, directeur
van de Coöperatieve Centrale Boerenleen
bank, een inleiding over de financiering van
de bedrijfsoverneming. De heer Bakx schetste
eerst de factoren waaruit voor bedrijfsopvol-
gers de problemen zijn gegroeid. Vervolgens
werden hieruit de consequenties getrokken,
waarbij tevens werd nagegaan hoe het finan
cieringsvraagstuk zoals het zich in feite aan
ons voordoet zou kunnen worden opgelost.
Ook ging drs. Bakx na in hoeverre de finan
cieringslasten voor de jonge ondernemers in
de landbouw kunnen worden verlicht. Bij dit
laatste koos spreker niet voor invoering van
rentesubsidies en evenmin voor een verdere
versoepeling van de aflossingsvoorwaarden.
Wel achtte hij enig perspectief gelegen in uit
breiding van de pacht en met name van de
erfpacht. Een voor de aanwezigen min of meer
verrassend geluid liet de heer Bakx horen
toen hij nog een andere mogelijkheid sugge
reerde, namelijk die waarbij hij zich afvroeg
of een eventueel op te richten pachtmaat-
schappij de bedrijfsopvolging financieel zou
kunnen vergemakkelijken.
Ir. J. Hudig, directeur van de Coöperatieve
Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht, behan
delde als derde spreker de financiering van
de bedrijfsaanpassing in de landbouw, waar
bij hij van drie verschillende aspecten uitging:
de gestegen lonen, de toegenomen welvaart
en de arbeidsschaarste buiten de landbouw.
Deze drie factoren hebben achtereenvolgens
geleid tot een aanzienlijke toename van de
mechanisatie, tot in het algemeen vrij goede
afzetmogelijkheden voor agrarische produk-
ten en tot een streven naar vergroting van de
bedrijven. Hoewel volgens ir. Hudig de ver
mogenspositie van de Nederlandse land- en
tuinbouw dooreengenomen gunstig is, wordt
ook wel krediet verstrekt aan bedrijven met
zwakke solvabiliteit. Het is daarbij echter van
belang dat na de bedrijfsaanpassing een rede
lijke rentabiliteit in het vooruitzicht kan wor
den gesteld. Steeds moet daarbij gezocht
worden naar een bij het bedrijf passende fi
nanciering. Daarbij zal in het algemeen veel
waarde worden gehecht aan de kwaliteiten
van de ondernemer die op een steeds hoger
niveau moeten komen te liggen teneinde het
moderne kapitaalintensieve land- en tuinbouw
bedrijf op een verantwoorde wijze te kunnen
leiden.
Met grote interesse werden de inleidingen
door het genodigde publiek aanhoord. Ook
aan de discussie over de behandelde onder
werpen werd door vele aanwezigen op een
levendige manier deelgenomen. Het belang
rijkste discussieonderwerp bleek de door drs.
Bakx geopperde gedachte van de institutio
nele pacht te zijn. Mede door de voortreffe
lijke wijze waarop ir. J. Wellen het forum leid
de werd de discussie geen eenvoudig vraag-
6517