Van groei, overname en aanpassing KREDIETDAG IN SCHEVENINGEN De steeds weer indrukwekkende aanblik van de Noordzee was niet de enige reden waar om velen zich op 26 oktober naar het Scheve- ningse Kurhaus begaven. Het was ook niet de voornaamste reden. Deze was gelegen in een samenstel van nuchtere en zakelijke ontwik kelingen op het gebied van de financiering van de landbouw. In een periode waarin de financieringsaspecten bij voortduring in het centrum van de belangstelling staan is het nuttig en gewenst dat op gezette tijden van gedachten wordt gewisseld over de gecom pliceerde problemen die met dit onderwerp samenhangen. Het is niet gemakkelijk om in de dagelijkse praktijk voor de vele vraag stukken die zich voordoen steeds weer een passende oplossing te vinden. Mede daarom kan gedachtenwisseling met functionarissen die niet rechtstreeks bij financieringsvraag stukken betrokken zijn, waardevol zijn. Even zeer waardevol is het feit dat in de laatste tijd het Landbouw-Economisch Instituut in over leg met de beide centrale landbouwkrediet instellingen uitvoerige onderzoekingen ver richt op het gebied van financierings- en ver mogensvraagstukken in de landbouw. Mede hierdoor leek het de landbouwkredietinstellin gen gewenst een Kredietdag te organiseren waarbij gedachten en meningen, ook als re sultaat van wetenschappelijk onderzoek, naar voren konden komen. Na een welkomstwoord waarmee de bijeen komst door de president van de raad van toe zicht van de Coöperatieve Centrale Boeren leenbank, de heer C. Mertens, werd geopend, volgde een beschouwing van dr. A. Maris over de financiële positie van de Nederlandse land en tuinbouw in een groeiende economie. De directeur van het Landbouw-Economisch In stituut baseerde zich daarbij op gegevens die uit LEI-onderzoekingen naar voren zijn ge komen. Als centraal probleem stelde de spre ker de vraag in hoeverre door veranderingen in het produktieproces en door verschuivin gen in de vermogensverhoudingen het aan trekken van vreemd vermogen in de toene ming van de vermogensbehoefte heeft voor zien. Uit de beschouwing van dr. Maris bleek dat de solvabiliteit in land- en tuinbouw in de periode 1957-1962 slechts weinig achteruit was gegaan. Bedroeg in 1957 het eigen ver mogen in de landbouw 82% van het totale ver mogen, in 1962 was dit percentage 79. In de tuinbouw lagen beide percentages iets lager. De daling was daar iets groter. Vanwege de omvangrijke investeringen die de agrarische sector in de periode 1957-1962 heeft verricht, is het totaal aan vreemd ver mogen toch nog aanzienlijk toegenomen. Daarbij hebben de boerenleenbanken als fi- 6516

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 6