verhouding te snel gestegen consumptie. In
de jaren tussen 1955 en 1965 vertoonden de
totale besparingen in ons land een grillig ver
loop. In 1956 beliepen de besparingen nog
17% van het nationaal inkomen Zij stegen
tot 23% in het recordjaar 1960. Daarna echter
ging het bergafwaarts tot in 1963, toen de be
sparingen evenals in het overbestedingsjaar
'56 slechts ruim 17% van het nationale inko
men beliepen. Veelzeggend zijn hier ook de
gemiddelden: in de jaren 1958/'61 beliepen de
besparingen gemiddeld bijna 21% van het
nationale inkomen, in de vier daarop volgen
de jaren waren zij nog geen 19%. Men moet
daarbij bedenken dat het nationale inkomen in
Nederland ver boven de 50 miljard ligt, zo
dat een schijnbaar klein verschil van 2% in
werkelijkheid een jaarlijks terugkerend be
sparingstekort betekent van meer dan een mil
jard gulden.
In leerzame cijferreeksen toont de Spaarno-
ta aan, dat de op deze wijze gedaalde natio
nale besparingen onvoldoende zijn, zodat de
investeringen van het Nederlandse bedrijfs
leven, van de overheid en van de woning
bouwsector reeds thans achterblijven bij het
gewenste niveau. De gevolgen voor de wo
ningbouw zijn duidelijk: minder snelle beëin
diging van de woningnood, minder krotoprui
ming, minder kwaliteitsverbetering van de wo
ningen. Aan de ontwikkeling in het door tekort
aan kapitaal en hoge rente afgeremde be
drijfsleven, schenken de ministers eigenlijk
onevenredig weinig aandacht.
Zeer uitvoerig - en interessant - gaat de
Spaarnota in op de huidige en nog te ver
wachten kapitaalbehoeften van de overheid,
zowel die van het rijk als die van de ge
meenten. Uit de desbetreffende passages
6522
valt te leren, dat de investeringen van de ge
meenten alleen al voor onderwijs (in 1963
209 miljoen, in 1965 328 miljoen) in 1970
f 2.330 miljoen zullen bedragen. Daarnaast
komen vele andere overheidsuitgaven ter
sprake, weliswaar niet met bedragen, maar
zij worden toch opgesomd: behuizing van be
jaarden, zorg voor zieken en invaliden, aan
leg van tunnels, viaducten en wegen, de bouw
van scholen, voorzieningen voor sport, enzo
voort. Zij worden in de nota samengevat als
uitgaven terzake van het leefmilieu.
Gerichte leningen
Er is in de Spaarnota 1966 tenslotte één punt,
waaraan wij hier niet mogen voorbijgaan. Ter
verhoging van de particuliere besparingen
denkt de regering aan de uitgifte van gerichte
leningen, ongeveer in de trant van de woning
bouwleningen uit de jaren 1952 en 1957/'58.
Via alle daarvoor in aanmerking komende pu
bliciteitsmedia wil de regering er bij de be
volking op aandringen, deel te nemen in die
leningen, die onder meer zullen strekken tot
financiering van de woningbouw. Men wil
daarbij ook de minder draagkrachtigen een
mogelijkheid bieden, hun spaargeld in een of
meer van de uit te geven overheidsstukken te
beleggen. Daartoe worden de leningen ver
deeld in vele kleine coupures, ofwel in nor
male, grote coupures, waarop echter de stor
ting kan geschieden in termijnen. Wij willen
daarbij gaarne hopen, dat de aldus door de
overheid aan te trekken gelden ook werkelijk
op nieuwe besparingen zullen berusten, en
dat zij met name niet zullen voortkomen uit
doodgewone verschuivingen van spaargelden
van de traditionele spaarinstellingen naar de
schatkist.
In het genot van de AOW