Loonstijgingen en spaarloon
Op dit terrein, dat met de arbeidsvoorwaar
den te maken heeft, is de Spaarnota erg uit
voerig. Ook het omstreden 'spaarloon' komt
daarbij ter sprake, maar een exact voorstel
daarover bevat de nota niet. Een duidelijke
suggestie doen de ministers daar, waar zij
stellen dat de pensioenvoorzieningen van vele
bedrijven zich alleszins voor verbetering le
nen. Op dit punt meent de overheid, dat zij
zelf met de AOW tot het uiterst bereikbare
maximum is gegaan, dat zeker op dit moment
niet verder kan worden verhoogd. In het ka
der van de AOW krijgen echtparen momen
teel 4.110 per jaar en ongehuwden 2.892.
De spaarloongedachte is naar voren geko
men doordat een loonstijging van 8 a 10%,
zoals die in de laatste jaren te zien is geweest,
in de omstandigheden van vandaag de econo
mie van ons land zou kunnen ontwrichten.
Men heeft daarom gezocht naar een tussen
vorm, waarbij de contractlonen wel worden
verhoogd, maar waarbij een gedeelte van die
verhoging zou moeten worden gespaard. Van
daar de naam spaarloon.
In ons land stijgt sinds 1962 het volume van
de particuliere consumptie in een sneller tem
po dan het reële nationale inkomen. Een
gevolg daarvan is dat de particuliere bespa
ringen te laag zijn, waardoor op de kapitaal
markt het aanbod van kapitaal krap is, de be
dongen rente hoog en de te sluiten leningen
duur of te duur. Duidelijk lijdt daaronder de
woningbouw; er is onderbezetting en er vallen
ontslagen in aannemersbedrijven. Vele ande
re bedrijven kunnen niet de investeringen
verrichten die voor hun normale ontwikkeling
noodzakelijk zijn. Een dergelijke situatie leidt
op den duur tot werkloosheid.
Het waren zeker ook de scherpe loonstijgin
gen van de afgelopen jaren, die tot bedoelde
overconsumptie hebben geleid. En hoe aan
genaam het ook is, een salaris- of loonsver
hoging te mogen verwachten, de ministers be
togen in de Spaarnota met nadruk dat ook
het loonbeleid in de komende jaren een bij
drage moet leveren tot herstel van de rust in
het economisch leven. 'Mede uit het oogpunt
van werkgelegenheid acht de regering het
wenselijk dat de loonstijgingen achter blijven
bij het tempo der laatste jaren, en dat een
deel der loonstijging voor besparingen wordt
aangewend'. Men mag daarbij bedenken dat
in de vier jaren tussen oktober 1961 en okto
ber 1965 de brutoweeklonen van mannen,
vrouwen en minderjarigen in de industrie, no
minaal zijn gestegen met 47%. Wel stond
daartegenover, dat in die jaren ook de kosten
van levensonderhoud opliepen, zodat de be
tekenis van de loonstijging ten dele werd te
niet gedaan. Maar die kostenstijging bleef
beperkt tot nog geen 16%. Daaruit valt te
becijferen dat de reële loonstijging, dus de
toename van de koopkracht van het loon, in
de laatste vier jaar niet minder dan 26% be
droeg. De Spaarnota schrijft daarover: 'Een
dergelijke aanzienlijke toeneming is nog niet
eerder voorgekomen'. En wij voegen daaraan
toe: het is zeer de vraag of de Nederlandse
economie dergelijke stijgingen ook in de toe
komst zou kunnen blijven verwerken.
Besparingen en investeringen
De besparingen vormen een grote zorg van
de regering. Uiteraard hangt het verloop van
de besparingen onmiddellijk samen met de in
6521