Symbool van
nationale verarming?
WIJZIGING MUNTWET
De thans in ons land circulerende zilveren
munten dateren van het jaar 1954. De guldens
en rijksdaalders die tot dat jaar in omloop wa
ren, waren geslagen volgens voorschriften
vervat in de Muntwet van 1901. De rijksdaal
der had in die tijd een gewicht van 25 gram,
de gulden woog 10 gram. Beide munten had
den een gelijk gehalte van 720/1.000 aan
zilver.
Toen in 1948 de oude Muntwet werd her
zien, is in de Staten-Generaal onder meer de
vraag ter sprake gekomen of deze munten in
verband met de voortdurend stijgende zilver-
prijs, niet moesten worden vervangen door
munten van nikkel, ofwel door nieuwe zilver
munten meteengeringergehalte. Maardetoen-
malige minister van Financiën, mr. Lieftinck,
voelde weinig voor de ene en nog minder voor
de andere oplossing, omdat, zo stelde hij, die
nieuwe munten dan een blijvend symbool zou
den vormen van onze nationale verarming. Als
de man van de geldzuivering hechtte hij eraan
de bestaande hoogwaardige zilvermunten
minstens in de tekst van de wet te handha
ven. De heer Lieftinck beschouwde dat als een
soort bekroning van de onder zijn leiding on
dernomen monetaire sanering.
In de praktijk echter werden in de jaren na
1948 geen zilveren guldens of rijksdaalders
meer aangemunt en bij de volgende wijziging
van de Muntwet in 1954 werden zij door nieu
we, lichtere munten vervangen. Maar ook in
dat jaar kon men er niet toe komen, deze zil
vermunten te vervangen door koper of nikkel,
en zelfs het gehalte van gulden en rijksdaal
der bleef in 1954 ongewijzigd op 720 promille.
Men verkleinde alleen het formaat en ge
wicht: het gewicht van de rijksdaalder werd
met 40% teruggebracht van 25 tot 15 gram,
dat van de gulden met 35% van 10 tot
6,5 gram. Aan de invoering van nikkel viel ook
in die tijd niet te denken, want nikkel was in
de vijftiger jaren schaars.
In de laatste jaren hebben zich rond het zil
ver een aantal ingrijpende veranderingen
voorgedaan. Zo is het industriële verbruik
van dit metaal tussen 1958 en 1964 in de vrije
wereld met niet minder dan vijftig procent ge
stegen. Verder hebben meerdere landen in de
laatste jaren grote hoeveelheden zilveren
munten geslagen, daaronder ook de Verenig
de Staten van Amerika. Alleen al in dat land
steeg in dezelfde tijd het verbruik van zilver
ter vervaardiging van munten tot meer dan
het vijfvoudige (van 38 tot 203 miljoen ounces
per jaar). De zilverproduktie echter steeg in
die tijd met nog geen vijf procent. Het is dui
delijk dat al die factoren een verhoging van de
zilverprijs tengevolge moesten hebben - en
dat hadden ze ook: het metaal steeg van 110
gulden per kilo fijn in 1958 tot 151 gulden per
kilo fijn in 1964, dat wil zeggen met 37%.
6501