Zware financieringslasten TUINBOUW De Nederlandse tuinbouw heeft na de tweede wereldoorlog, meer speciaal na 1950, een snel le ontwikkeling doorgemaakt. Typerend daar voor waren de toeneming van het glasareaal en de groeiende kapitaalintensiteit van de be drijven. Dit laatste kenmerk betreft enerzijds de produktiewijze en anderzijds de bedrijfs- grootte. De minimaal gewenste oppervlakte grond is ook in de tuinbouw groeiende. Daar mee gaat een grotere behoefte aan investerin gen in glas en verwarmingsinstallaties samen. Dergelijke investeringen in de tuinbouw zijn gewoonlijk van omvangrijke aard. Toch heb ben de meeste tuinders in feite geen keuze met betrekking tot de vraag of zij deze inves teringen zullen verrichten of niet. Willen zij een rendabel bedrijf hebben en houden dan mogen zij niet achterblijven. In het algemeen hebben de tuinders goed be grepen aan welke eisen hun bedrijven voor een gezonde rentabiliteitsontwikkeling moe ten voldoen. Hieruit is verklaarbaar waarom het Nederlandse glasareaal sinds 1950 met gemiddeld bijna 10% per jaar is gestegen. Tegelijkertijd nam het aandeel van het ver warmd glas in het totale glasareaal toe met gemiddeld ruim 6% per jaar. Mede daar door is de inkomenspositie van de tuinders, ook in het begin van de zestiger jaren, niet on gunstig geweest. Het hoge investeringsniveau heeft echter als schaduwkant met zich mee gebracht dat de financieringslasten in het al gemeen drastisch zijn verzwaard. De met de investeringen gemoeide bedragen liepen ver uit boven datgene wat op grond van zelffinan ciering en met behulp van familievermogen kon worden opgebracht. De rente en vooral de aflossingslasten namen telkenjare toe. Daardoor is het vraagstuk van de liquiditeit in deze bedrijven van steeds meer betekenis geworden. In een periode van toenemende bedrijfskosten en onzekerheid met betrekking tot de jaarlijkse ontvangsten, maant een der gelijke ontwikkeling tot voorzichtigheid. Het jaar 1964 is voor de tuinders in het alge meen een ongunstig jaar geweest. Op grond van de voorspoedige periode die daaraan voorafging kon men deze aanslag op de fi nanciële positie opvangen. In 1965 werden weer redelijk goede prijzen behaald en het gemiddelde arbeidsinkomen per ondernemer in de tuinbouw kwam op een behoorlijk niveau te liggen. In het thans lopende jaar lijkt de situ atie echter meer op die van 1964 dan op die van het afgelopen jaar. De prijzen van de glas- tuinbouwprodukten zijn in het algemeen wei nig bemoedigend en met name die van kom kommers, een van de hoofdprodukten, vallen tegen. Een c'ergelijke ontwikkeling kan bete kenen dat op verschillende plaatsen liquidi teitsmoeilijkheden ontstaan. Vooral als men 6490

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 20