terugval in de financiële resultaten, de vraag
of de tuinders niet te veel hebben geïnves
teerd in te korte tijd. Is, met andere woorden,
de snelle groei van de tuinbouwbedrijven
tot grotere of meer kapitaalintensieve be
drijven niet gegaan ten koste van een zware,
misschien zelfs te zware last, die financiering
met vreemd vermogen in de vorm van rente en
aflossingsverplichtingen nu eenmaal met zich
meebrengt. Het LEI heeft dat onderzocht voor
het Zuidhollands Glasdistrict.
Dit gebied omvat 6.300 bedrijven, die het heb
ben gepresteerd om in de periode 1959-1966
de waarde van hun activa, bedrijfseconomisch
gewaardeerd, te verdubbelen. Per 1 januari
jongstleden was deze waarde 1,4 miljard gul
den, hetgeen neerkomt op ongeveer 225.000
per bedrijf. Dit respectabele bedrag, maar
vooral de stijging ervan gedurende de laatste
jaren, is bepaald niet alleen ontstaan door
prijsstijgingen. De belangrijkste oorzaak is de
grote omvang van de gedane investeringen
geweest.
Bij een hoog investeringsniveau mag men ook
een hoge spaaractiviteit verwachten. Die is
er inderdaad geweest. In de periode 1959-
1966 is het eigen vermogen, gemiddeld per
bedrijf, in het Westland toegenomen met
58.000 en in De Kring met 63.000. Het
vreemde vermogen echter is - absoluut be
schouwd - in dezelfde periode gestegen met
ongeveer even grote bedragen. Drukt men
echter de cijfers in procenten uit, dan krijgt
men een ander beeld. Vergeleken met de si
tuatie in 1959 blijkt dan dat het eigen vermo
gen met ongeveer 85% is toegenomen terwijl
de schulden met 200% zijn gestegen. Dienten
gevolge bleek het Zuidhollands Glasdistrict
per 1 januari 1966 voor 800-900 miljoen met
eigen vermogen te zijn gefinancierd en voor
500-600 miljoen met vreemd vermogen. De
vermogensstijging die hieruit blijkt, is voor
30% afkomstig uit besparingen, voor 20% uit
prijsstijgingen en voor de resterende 50% uit
een toeneming van de vreemde middelen.
Het vreemde vermogen is verstrekt door le
veranciers, door familieleden, door particu
lieren, door boerenleenbanken en door andere
instellingen. Het procentuele aandeel van de
familieleden is in het Westland 16% en in De
Kring 15%. Vergeleken bij wat we van land
bouwbedrijven weten, is dat erg weinig. De
groep particulieren is relatief van slechts ge
ringe betekenis. Ook het leverancierskrediet
is relatief van minder belang, al is het omvang
rijker dan het bedrag dat door particulieren is
verstrekt. Verreweg de belangrijkste vermo
gensverschaffers blijken de boerenleenban
ken te zijn. Zij nemen ongeveer tweederde van
het totale vreemde vermogen voor hun reke
ning. De boerenleenbanken nemen nu een
overheersende positie in, hoewel zij in 1959 in
het Zuidhollands Glasdistrict nog geen 50%
van het uitstaande vreemde vermogen hadden
verschaft. Vaste voorschotten zijn voorname
lijk opgenomen door tuinders met relatief wei
nig eigen vermogen. Tuinders met een hoog
percentage eigen vermogen trokken, wanneer
zij vreemde middelen nodig hadden, vooral
kortlopend geld aan. Familieleden en leveran
ciers zagen het door hen verstrekte krediet
ook in absolute bedragen gerekend in de pe
riode 1959-1966 niet toegenomen.
Om het inzicht in de financiële structuur van
6444