schieden uit aflossingen. Het restant ad ruim f 340 miljoen kwam goeddeels via de boeren leenbanken bijeen in allerlei vormen, als spaar- en depositogelden en spaar- en pand brieven. Bovendien bleef er nog een over schot over, dat aan het door de centrale bank beheerde liquiditeitsreservoir kon worden toe gevoegd. Deze cijfers getuigen van de grote omvang van activiteiten, die door de boerenleenbanken wer den verzet. Hoe verheugend deze ontwikkeling op zichzelf ook moge zijn, de hoge cijfers brengen ook grote zorgen mee. Zorgen voor eerst in verband met de vraag of wij de zaken op dit hoge niveau zullen kunnen voortzetten. En voorts onze zorgen voor de goede afloop van de financieringen, die wij gezamenlijk tot stand brengen. Zowel voor het ene als voor het andere zijn wij in hoge mate afhankelijk van het algemeen economisch klimaat. Men kan bepaald niet zeggen, dat dit zich in gun stige zin ontwikkelt. Het zo juist verschenen jaarverslag van de Nederlandsche Bank ge tuigt daarvan op een wijze, die niet kan wor den misverstaan. Er is, zoals in dat verslag wordt gesteld, een beangstigende wisselwer king ontstaan tussen looninflatie- en beste dingsinflatie, die mede door hoog opgevoer de overheidsuitgaven worden geactiveerd. Wanneer, zoals de President van de Neder- 6327

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 5