brengsten van een bedrijf in de tegenwoor dige tijd, dan is niemand daarover, zeker in het laatste jaar, bepaald enthousiast. Men wijst erop, dat de minister de melkprijs te laag heeft vastgesteld. Men is ook niet erg ent housiast over de graanprijzen, maar dat loopt toch nog wel. In de tuinbouwsector is er hier en daar, vooral vorig jaar, ook wel eens een moeilijkheid te bespeuren geweest. In de sec tor van de eieren ligt het bepaald nog niet best. Voor het varkensvlees is de situatie re delijk. 'Goed' mag ik op het ogenblik zeker niet zeggen, maar dat mogen wij, geloof ik, nooit stellen, want dat past in de agrarische sector niet; ik zeg dus; redelijk. Er moet worden geconstateerd dat de marge tussen de opbrengst die op de markt uit het bedrijf te halen is, en de lasten die daar tegen over staan, in Nederland bepaald niet aan de ruime kant is, wanneer men de gemiddelde bedrijven neemt, en dat moet men doen, als men een overzicht wil hebben. Dit houdt ener zijds in, dat geprobeerd zal moeten worden, aan de opbrengstenzijde het een en ander te bereiken en aan de andere kant kan het be tekenen, dat men aan de kostenzijde ook eni ge kunstmatigheden gaat invoeren. Aan de opbrengstzijde heeft men reeds te ma ken met kunstmatigheden. De landbouwmarkt wordt op bijna de gehele wereld beïnvloed door overheidsmaatregelen. Aan de kostenzijde zijn er minder kunstma tigheden, maar toch is men in diverse landen van de wereld en vooral ook in West-Europa het een en ander gaan doen. Men kent rente subsidies in landen als Duitsland, Italië, Frank rijk en België en men kent ook bijdragen a fonds perdu. In Nederland kennen wij deze kunstmatigheden nog het minst, maar zij zijn er natuurlijk wel. Het bestaan van het Borg- stellingsfonds bijvoorbeeld houdt de rente laag. Dit moet men zich wel realiseren. Be stond dat fonds niet, dan zou men voor de laatste duizenden of tienduizenden guldens die er nog moeten komen, heel andere rente percentages moeten opbrengen dan nu. Het is denkbaar dat de overheid begint met de rentesubsidies als zij tot de conclusie komt dat de investeringslasten te hoog zijn. Dit be tekent echter in de eerste plaats dat er nog een kunstmatigheid bijkomt, maar bovendien, dat men erkent dat het niet mogelijk is, de markt zodanig te regelen dat verantwoorde in vesteringen een zeker rendement opleveren. In andere landen is men over deze schroom heen en is men begonnen met het verstrekken van rentesubsidies. Dit gaat, zoals ik zei, nog al wat gold kosten. Misschien is hier ook nog wel overheen te komen, hoewel de overheid zich zal moeten beperken. Andere sprekers hebben dat hier verschillende keren naar voren gebracht. De minister van Landbouw zal straks niet op al zijn wenken worden bediend. Het ministerie van Landbouw telt nu al mee, voor wat de uit gaven betreft, en rentesubsidies zouden nog al wat extra gaan kosten. Wanneer de over heid begint met voor één jaar rentesubsidies te geven, kan zij niet gemakkelijk het volgend jaar er weer afstappen. Dergelijke uitgaven stapelen zich op. In Duitsland is men al aan een bedrag van ruim 300 miljoen mark aan rentesubsidies per jaar toe. Ook afgezien echter van het geld zitten er grote bezwaren aan rentesubsidies. Men zal daarbij als beleidsinstantie schapen en bok ken moeten gaan scheiden. Ik wil een voorbeeld noemen. Als men bij be- 6349

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1966 | | pagina 27