financleringsvormen. In deze zin zijn de land
bouwkredietinstellingen dus vergelijkbaar
met de familieleden. Zij zijn dit ook wat be
treft hun betekenis als vermogensverschaf
fers. De landbouwkredietinstellingen komen
dan op de tweede plaats. Zij namen 25% van
het totale vreemd vermogen voor hun reke
ning en namen daarmee een veel grotere
plaats in dan welke andere groep van finan
ciële instellingen ook. Ook in dit opzicht was
er vrijwel geen verschil tussen eigenaarsbe-
drijven en pachtbedrijven.
Overziet men de ontwikkeling van de voor
gaande jaren, dan is het duidelijk dat de boe
renleenbanken een groot deel van de toege
nomen kapitaalintensiteit in de landbouw mo
gelijk hebben gemaakt. Uit cijfers van de
Commissie Landbouwkrediet blijkt dat het
aandeel van de boerenleenbanken in het
vreemd vermogen in 1957 nog geen 20% be
droeg. Vergelijking van het vreemd vermogen
in de landbouw in 1957 en 1963 wijst op een
toeneming van rond 450 miljoen. Vergelij
ken we de cijfers van de boerenleenbankfi
nanciering, dan blijkt dat die in dezelfde pe
riode is toegenomen met 225 miljoen. Bij die
vergelijking moet men enigszins oppassen,
want er zijn bij de onderzoekingen uit 1957
en 1963 verschillende methoden toegepast.
Als we daarmee rekening houden kunnen we
zeggen dat ruwweg genomen de boerenleen
banken in deze periode de helft van de nieu
we leningen hebben verstrekt.
In volgorde van betekenis als verschaffers
van vreemd vermogen verdienen vervolgens
de leveranciers vermelding. Ongeveer 14%
van de aan de landbouw toevertrouwde
vreemde middelen bestond in 1963 uit leve
rancierskrediet. In vele branches van de han
del wordt niet contant afgerekend en ook voor
de landbouwer is latere betaling een gebrui
kelijke handelwijze. Vanwege de groeiende
betekenis van de veredelingslandbouw zal het
grond- en hulpstoffenpakket nog iets in om
vang kunnen toenemen. Mede gezien het stij
gende prijsniveau kan hieruit in de toekomst
een enigszins toenemende betekenis van het
leverancierskrediet voortvloeien.
In tegenstelling tot hetgeen wij opmerkten
over leningen van familieleden en boerenleen
banken was de betekenis van het leveran
cierskrediet bij pachters en bij eigenaars niet
gelijk. Bij de pachters was het aandeel van
dit krediet meer dan 22%. Bij de eigenaars
beliep het ruim 10%. De guldensbedragen
waren echter per bedrijf vrijwel gelijk. Daar
bovendien ongeveer de helft van de bedrij
ven in ons land in eigendom is, maken pach
ters en eigenaars dus tot een ongeveer gelijk
totaal bedrag gebruik van leverancierskrediet.
Alleen omdat grond en gebouwen niet bij
pachters maar wel bij eigenaars een grote rol
spelen in het totale vermogen, verschillen
de zojuist genoemde percentages.
Een ander verschil tussen pacht- en eigenaars-
bedrijven heeft betrekking op de totale schuld
per hectare. Deze is kleiner naarmate de be-
drijfsaanvaarding langer geleden is. Verder is
de omvang van de schuld per hectare bij de
eigenaars meer dan het dubbele van die van
de pachters. Dit wordt veroorzaakt door de
noodzaak van de eigenaars om ook het on
roerend goed te financieren.
De schulden op korte termijn per hectare lo
pen voor beide groepen vrijwel niet uiteen.
De investeringen per hectare zijn bij deze
twee groepen niet gelijk. De afwijkingen tus-
6303