Wereldpot
Tieners en geld
De landen die lid zijn van het Internationale
Monetaire Fonds zullen hun deelneming in
het fonds verhogen. Het fonds is na de oorlog
opgericht om landen die tijdelijk in geldnood
komen te verkeren bij te staan. De meeste
landen van de wereld zijn er op het ogenblik
lid van. Zij hebben een soort pot gevormd en
een land dat door bijzondere omstandigheden
onvoldoende goud of vreemde munt ter be
schikking heeft om een tekort op zijn beta
lingsbalans te dekken, kan in dat geval uit die
pot een kortlopend krediet krijgen. Het land
dat bijstand aanvraagt moet deugdelijk weten
aan te tonen dat die hulp nodig is en het moet
toezeggen dat het inmiddels orde op zaken
zal stellen, zodat het krediet na het verstrijken
van de looptijd terugbetaald zal kunnen wor
den. Van deze mogelijkheid hebben tal van
landen in het verleden gebruik gemaakt, ook
Nederland.
De Nederlandse deelneming in het fonds be
draagt op het ogenblik 412,5 miljoen dollar, of
1.485 miljoen gulden. Ten dele heeft ons land
die deelneming voldaan door goud aan het
fonds af te dragen, ten dele door het fonds een
opeisbare vordering toe te kennen. De deel
neming zal nu met 25% verhoogd worden, dat
is met 107,5 miljoen dollar, ofwel 387 miljoen
gulden. Van het laatstgenoemde bedrag zal
rond 97 miljoen gulden in de vorm van goud
aan het fonds worden overgedragen. Voor de
resterende 290 miljoen gulden zal ons land
aan het fonds een vordering toekennen in de
vorm van schatkistpapier dat niet overdraag
baar en niet rentegevend zal zijn, maar wel op
eisbaar ingeval een ander land dat lid is van
het fonds, een krediet in guldens vraagt.
2578
'Aan de jeugd is de toekomst' zeggen de
marktonderzoekers. 'De jongelui, de tieners
al, hebben meer geld dan vroeger. En daarom
is het zaak hen in de reclame op de juiste ma
nier te benaderen'.
Men constateert het op elke school: het zak
geld is niet alleen belangrijk hoger, het zit ook
veel losser dan vroeger. In het jaarverslag van
een bekend gymnasium, een internaat, lazen
wij een dezer dagen: 'De leerlingen zijn an
ders geworden; het is voor hen geen probleem
meer geld te bezitten en uit te geven, ze be
schouwen dat als vanzelfsprekend'.
Vaak wordt het zakgeld dat zij van hun ouders
krijgen verhoogd met eigen verdiensten door
dat ze in hun vrije tijd op een of andere manier
werken. Oudere leerlingen geven privé-lessen
aan jongeren, en dat tegen tarieven die er zijn
mogen. In de vakantie gaan ze werken in de
bouw. In het verslag van Sociale Zaken van
de stad Bern staat te lezen dat zich in 1964
vele gevallen hebben voorgedaan waarin leer
lingen in de zomervakantie op de bouw 900
Zwitserse franken per maand hadden verdiend
(750 gulden).
En wat gebeurt er met dat geld? Hier volgen
de resultaten van een enquête gehouden in
een middelgrote stad: 11% werd uitgegeven
voor sport, 10% voor afspraakjes, 9% voor
de bioscoop, 8% voor grammofoonplaten, 7%
voor kleding, 6% voor auto en benzine, 5%
voor cosmetica, de rest voor allerlei soorten
van vrijetijdsbesteding. Vaak is het tegen
woordig zo, dat de ouders hun kinderen al
het zelf verdiende geld laten houden; zolang
de minderjarigen thuis zijn hoeven ze meestal
niet op te komen voor verplichtingen, zodat ze