geven aan de prachtige boerenleenbankorga
nisatie. Natuurlijk sprak mr. Claessens over
die beginperiode, de na-oorlogse periode van
heropbouw onder moeilijke omstandigheden.
Toen moest men zoeken naar goed en deugde
lijk werk voor degenen die in de landbouw en
de tuinbouw werkzaam waren, maar bovenal
moest dit werk rendabel zijn, omdat hierdoor
de welvaart van de Nederlandse land- en tuin
bouw kon worden hersteld. En hierwas voorde
boerenleenbanken een grote rol weggelegd.
'De boerenleenbanken, aldus mr. Claessens,
waren vanaf het begin de financierende instel
lingen voor deze zich vernieuwende land- en
tuinbouw. Zij hadden daarvoor ook de midde
len en zij pasten zich in hun organisatie ge
leidelijk aan. Wij kunnen met vreugde con
stateren dat hun middelen zijn blijven groeien.
Daardoor hebben zij de mogelijkheid gehad
om deze belangrijke rol ten aanzien van de
financiering te spelen'.
'Wij hebben de boerenleenbanken zich zien
ontwikkelen tot spaarbank voor iedereen, wat
toen eigenlijk een nieuw devies was, we heb
ben de boerenleenbanken zien groeien in hun
werkzaamheid in de steden. De dorpen groei
den uit tot steden, de steden groeiden dikwijls
over de dorpen heen en daarmee hebben ook
de boerenleenbanken hun taak opnieuw ge
ordend gezien in het Nederlandse bankwezen.
Aanvankelijk traden de boerenleenbanken aar
zelend buiten die taken en die gebieden van
werkzaamheid die ze hadden toevertrouwd ge
kregen, en nu zien we hoe zij zich zonder meer
presenteren als een bank in de ruimste zin
van het woord. Deze boerenleenbanken zijn
gegroeid van kleine bankjes tot echte finan
ciële instellingen, gevestigd in doelmatige ge
bouwen, uitgerust met een personele bezetting
2568
die in staat is om dit alles te vervullen'.
Als wij spreken over de dynamiek in onze
organisatie is het goed de volgende zinsnede
uit het betoog van mr. Claessens te lichten.
'En als we die dynamiek in onze organisatie
hebben gevonden, dan lag die, ik mag het ge
rust zeggen, bij onze boerenleenbanken. Daar,
bij die boerenleenbanken, was het klankbord
voor eventuele opwekkingen die van de kant
van de centrale bank kwamen. Daar, bij die
boerenleenbanken, moest onze organisatie
groot en sterk worden, daar is zij dat ook
geworden'.
Maar ook de opmerking van mr. Claessens
over de menselijke kant van het werk is behar
tigenswaardig. 'Ook in onze organisatie gaat
het niet alleen om techniek en machines, het
gaat niet alleen om boekhoudmachines en
computers. De computer is een prachtige, is
een niet meer weg te denken uitvinding ge
weest, waarmee ook wij in onze organisatie al
werken, en waarmee wij in toenemende mate
diensten kunnen verlenen die nodig zijn.
Maar, al kan een computer heel veel, wat hij
niet kan is voelen en liefhebben. Het gevoel,
de liefde, die zijn voor de mens gereserveerd.
De liefde, de redelijke, ook de onredelijke
desnoods, die kent de computer niet; dat is de
liefde die, naar Paulus' woord, ook alles kan.
Die ook meer kan dan een computer, die be
grensd blijft in zijn onbegrensde rekenmoge-
lijkheden. Onze organisatie moet zakelijk den
ken, moet verantwoord handelen. Ook de be
heerders van de boerenleenbanken zullen
deze zelfde instelling moeten hebben. Onze
boerenleenbankorganisatie, onze boerenleen
bankbeheerders, onze kassiers, zullen moeten
werken met cijfers en rapporten. Zij zullen
moeten werken met machines en een computer